Nieuws

Volledige verhoging van de pensioenen per 1 april 2024

26 maart 2024

Hoeveel pensioenverhoging is per 1 april 2024 verantwoord, zodat elke deelnemer een goede start kan maken in de nieuwe pensioenregeling die in 2026 gaat gelden? Die vraag hebben we als Bestuur onlangs beantwoord. Uiteraard willen we de pensioenen graag volledig verhogen als dat kan. Maar we moeten ook voldoende buffer houden voor de overgang naar de nieuwe pensioenregeling die in 2026 gaat gelden. Voor 2024 is besloten dat volledige indexatie mogelijk is. Dit betekent dat we uw pensioen per 1 april 2024 verhogen met onze ambitie. We kunnen deze verhoging toekennen, omdat we gebruikmaken van ruimere, wettelijke indexatieregels. 

 

Overbruggingsplan 2024

In het overbruggingsplan leest u waarom de toepassing van ruimere indexatieregels 'evenwichtig' is en ziet u wat het effect van de ruimere regels is voor verschillende deelnemersgroepen. 

Ga naar Overbruggingsplan
Veelgestelde vragen Overbruggingsplan

De pensioenen van pensioenontvangers en premievrije polishouders gaan per 1 april 2024 omhoog met 2,4%. Hiermee wordt de volledige prijsinflatie over het afgelopen jaar gecompenseerd. De opgebouwde pensioenen van de huidige pensioenopbouwers gaan omhoog met 4,0%; dat is gelijk aan de looninflatie. Elke deelnemer is persoonlijk geïnformeerd over de pensioenverhoging per 1 april 2024. In dit nieuwsbericht nemen wij u mee in deze besluitvorming, om u inzicht te geven in de gemaakte afwegingen. Ook vindt u vragen en antwoorden over indexatie in het algemeen (zoals ‘Waarom is inhaalindexatie niet mogelijk?’) en over het zogenoemde overbruggingsplan. In het overbruggingsplan is doorgerekend wat het gebruik van ruimere indexatieregels betekent voor de verschillende deelnemersgroepen.

Indexatietoekenning

Hoeveel pensioenverhoging het Bestuur in enig jaar kan geven, is afhankelijk van meerdere factoren. Zie hier o.a. een overzicht van de nieuwsberichten met de besluiten in de afgelopen jaren.

Overzicht van eerdere nieuwsberichten

Wat willen we bereiken op het moment van overgang naar een nieuw pensioenstelsel?

Eind 2021 hebben we vastgesteld wat er nodig is om alle deelnemers zo goed mogelijk te laten starten in het nieuwe pensioenstelsel. Dat geldt voor diegenen die nog pensioen opbouwen, maar ook voor onze pensioenontvangers en premievrije polishouders. Hiervoor hebben we twee concrete doelstellingen geformuleerd voor het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel:

  • Voor alle deelnemers een pensioen dat zo dicht mogelijk ligt bij de ambitie
    Voor de pensioenen van onze deelnemers is een ambitie geformuleerd, namelijk een pensioen op basis van volledige pensioenopbouw en volledige indexatie. De doelstelling is om voor alle deelnemers te komen tot een pensioen dat bij overgang naar het nieuwe pensioenstelsel zo dicht mogelijk ligt bij deze ambitie. En dat als er op dit punt verschillen tussen deelnemers zijn, dat deze beperkt, uitlegbaar en fair zijn.
     
  • Een gezonde financiële situatie met een zo hoog mogelijke dekkingsgraad
    De dekkingsgraad is de graadmeter voor de financiële gezondheid van een pensioenfonds. Een dekkingsgraad van 100% betekent dat een pensioenfonds precies genoeg vermogen heeft om zijn huidige pensioenverplichtingen na te kunnen komen. Bij een dekkingsgraad boven de 100% noemen we het gedeelte boven die 100% een reserve of financiële buffer. De actuele dekkingsgraad van het Fonds was eind december 2023 125,2%. Er was op dat moment dus een financiële buffer van 25,2%. We willen deze buffer met het oog op de overgang naar het nieuwe stelsel extra beschermen (zie extra toelichting ‘Waarom is het belangrijk de buffer te beschermen?).

Waarom is het belangrijk de buffer te beschermen?

Bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel komt de buffer direct of indirect ten goede aan de deelnemers. Het is daarom in het belang van die deelnemers dat de buffer bij de overgang zo hoog mogelijk is. Concreet kan de buffer worden gebruikt voor onder andere de volgende doelen:

  • Het aanvullen van de individuele pensioenpotten van deelnemers. Hierdoor krijgen zij een hoger pensioen. En bij een wat hoger pensioen zijn dalingen van het pensioen makkelijker op te vangen dan bij een wat lager pensioen.
  • Het gebruik van een deel van de buffer om een ‘reserve’ in te richten. Deze heeft als doel om dalingen van de pensioenuitkering (zoveel mogelijk) te voorkomen in geval van financiële tegenvallers in de toekomst.
  • Het (deels) compenseren van de pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. We moeten hier nog over besluiten.

Hoe zorgen we ervoor dat we deze doelstellingen kunnen realiseren?

 

Voor alle deelnemers een pensioen dat zo dicht mogelijk ligt bij de ambitie

Om de eerste doelstelling te kunnen realiseren, hebben we reeds in 2021 besloten om, zodra dat wettelijk mogelijk zou zijn, gebruik te maken van de ruimere, wettelijke regels over indexatie volgens het zogenoemde transitie-FTK. Pensioenfondsen kunnen gebruikmaken van het transitie-FTK sinds de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen per 1 juli 2023. Daarvoor moet een pensioenfonds berekenen wat het gebruik van deze ruimere indexatieregels betekent voor de deelnemers en moet het pensioenfonds onderbouwen waarom dat ‘evenwichtig’ is. Dit wordt vastgelegd in het ‘overbruggingsplan’. 



We hebben per 1 januari 2024 het ‘overbruggingsplan 2024’ ingediend (zie ook vragen en antwoorden onderaan deze pagina). Nu De Nederlandsche Bank dit plan heeft goedgekeurd, kunnen we de ruimere indexatieregels toepassen. Hierdoor kan er eerder en meer indexatie worden gegeven dan volgens de bestaande wettelijke indexatieregels. Dit opent de mogelijkheid om bij te dragen aan de eerste doelstelling: voor alle deelnemers een pensioen dat zo dicht mogelijk ligt bij de ambitie op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling. 
 

Een gezonde financiële situatie met een zo hoog mogelijke dekkingsgraad

Tegelijkertijd hebben we besloten dat we tot de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel jaarlijks bezien welke pensioenverhoging (indexatie) verantwoord is, om de financiële buffer te beschermen. Dat betekent dat de hoogte van de indexatie in de komende jaren niet alleen afhankelijk is van de wettelijke mogelijkheden en de financiële situatie op het moment van indexeren, maar ook van de verwachte en gewenste financiële situatie op het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. 



Kortom: we maken elk jaar een afweging tussen enerzijds het toekennen van een indexatie die zo dicht mogelijk ligt bij onze ambitie, en anderzijds het beschermen van de financiële buffer. Overigens is de ambitie van het Fonds hierdoor niet veranderd: het streven blijft om aan alle deelnemers een zo groot mogelijk deel van onze indexatieambitie toe te kennen. Als uit deze afweging volgt dat geen volledige indexatie kan worden gegeven, loopt de indexatieachterstand op. Hiermee houden wij rekening bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel.

Foto indexatiebericht

Hoeveel pensioenverhoging is wettelijk mogelijk?

Als een pensioenfonds geen gebruikmaakt van de ruimere indexatieregels uit het transitie-FTK, dan mag bij een beleidsdekkingsgraad onder de 110% helemaal niet geïndexeerd worden en kan volledige indexatie pas als zeker is dat in de toekomst ook volledig geïndexeerd kan worden. Dit is bij Philips Pensioenfonds op dit moment (deze grens varieert in de tijd) bij een beleidsdekkingsgraad van 138,8% het geval (lees hier meer). Bij de huidige dekkingsgraad betekent dit dat, als geen gebruik zou worden gemaakt van de ruimere indexatieregels van het transitie-FTK, enkel gedeeltelijke indexatie mogelijk is ter hoogte van 59% van de ambitie.

Vanaf 1 januari 2024 maken we echter wél gebruik van die ruimere indexatieregels. Hierdoor is in 2024 volledige indexatie mogelijk. 

Inhaalindexatie is ook onder de ruimere indexatieregels momenteel niet mogelijk

Voor inhaalindexatie blijven de bestaande indexatieregels van toepassing. Dat betekent dat inhaalindexatie alleen mogelijk is als de beleidsdekkingsgraad zich boven een wettelijke grens bevindt. Die grens was voor Philips Pensioenfonds ongeveer 138,8% per eind december 2023. De beleidsdekkingsgraad lag met 127,1%* ruim onder deze grens. Dat betekent dat inhaalindexatie op dit moment wettelijk niet mogelijk is. 

 

*De hier vermelde dekkingsgraad wijkt af van de dekkingsgraad zoals vermeld in het jaarverslag, vanwege een correctie. De definitieve beleidsdekkingsgraad per eind december 2023 is 127,0%. De correctie heeft geen invloed op het genomen indexatiebesluit van 2023.

Hoe stellen we vast welke pensioenverhoging verantwoord is?

Om vast te stellen hoeveel pensioenverhoging verantwoord is – gelet op de twee doelstellingen die hiervoor zijn genoemd – staan we stil bij de volgende vragen:
 

  1. Hoe willen we ervoor staan op het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel?
    Om alle deelnemers een goede start te kunnen laten maken in het nieuwe pensioenstelsel, is een gezonde financiële situatie nodig. We hebben vastgesteld welk niveau van de ‘dekkingsgraad’ daarvoor nodig is op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel in 2026. We noemen dit de ‘minimaal gewenste invaardekkingsgraad'.
     
  2. Hoeveel indexatie is de komende jaren maximaal mogelijk gelet op de minimaal gewenste invaardekkingsgraad in 2026?
    We bepalen hoeveel indexatie we jaarlijks maximaal kunnen toekennen om in 2026 op de minimaal gewenste invaardekkingsgraad uit te komen. Hiervoor gebruiken we twee uitgangspunten:
  • De maximale indexatie die jaarlijks mogelijk is, stellen we ieder jaar op dezelfde manier vast tot aan de overgang naar het nieuwe stelsel: we rekenen uit hoeveel indexatie (gelet op de onder punt 1 bedoelde dekkingsgraad die we minimaal willen hebben in 2026) mogelijk is, als we in de resterende periode tot de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel ieder jaar dezelfde indexatie zouden toekennen.
  • We gebruiken hierbij een vereenvoudigde methode om de hierboven genoemde indexatie te bepalen, waarbij we enkel kijken naar de invloed van toekomstige indexaties op de dekkingsgraad. We laten in deze stap alle andere mogelijke oorzaken van een daling (of stijging) van de dekkingsgraad dus nog buiten beschouwing. Deze andere mogelijke oorzaken worden wel meegenomen bij de volgende stap: stap 3.
     
  1. Moet het maximum zoals bepaald bij de tweede vraag naar boven of naar beneden bijgesteld worden?
    Bij de tweede vraag is berekend hoeveel indexatie in de komende jaren mogelijk is, waarbij dus enkel gekeken is naar de invloed van indexatie op de dekkingsgraad. Alle andere feiten en omstandigheden zijn nog buiten beschouwing gelaten. Dat is wat we bij de beantwoording van vraag drie juist wel doen: moet het maximum zoals bepaald bij de tweede vraag naar boven of naar beneden bijgesteld worden, gelet op andere feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor dit besluit. Denk hierbij aan:
  • De financiële gezondheid van het Pensioenfonds
  • Hoeveel indexatie wettelijk mogelijk is
  • De hoogte van, en het verschil tussen de loon- en prijsinflatie (de indexatie-ambitie van respectievelijk de pensioenopbouwers en de pensioenontvangers/polishouders)
  • De verschillen in indexatie tussen deelnemersgroepen in voorgaande jaren
  • De situatie op de financiële markten
  • Het aantal jaren totdat voor onze deelnemers het nieuwe pensioenstelsel gaat gelden
  • Wat andere pensioenfondsen doen op het gebied van indexatie

Welke verhoging is maximaal verantwoord in 2024?

We zijn tot de conclusie gekomen dat, net als vorig jaar, een verhoging van maximaal 4,0% verantwoord is per 1 april 2024. Dit betekent dat we de pensioenen per die datum kunnen verhogen met onze ambitie. De pensioenen van pensioenontvangers en premievrije polishouders worden verhoogd met de volledige prijsinflatie over de periode januari 2023 – januari 2024 en de pensioenen van pensioenopbouwers worden verhoogd met de volledige looninflatie over de periode 2 april 2023 tot en met 1 april 2024 (zie ook hierna 'Wat dit betekent voor pensioenopbouwers').

We hebben voor dit besluit de stappen doorlopen zoals hiervoor geschetst:
 

  1. Hoe willen we ervoor staan op het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel?
    We vinden het wenselijk dat de dekkingsgraad in 2026 minimaal 114% is. Er is dan een financiële buffer van minimaal 14%. Bij het bepalen van deze minimaal gewenste invaardekkingsgraad is rekening gehouden met het inrichten van een zogenoemde ‘solidariteitsreserve’ in de toekomstige pensioenregeling en de initiële financiering daarvan uit het vermogen van het Fonds. We verwachten op dit moment een reserve tussen 3 en 5%; daarom is hiervoor rekening gehouden met 4%. Hiermee komt de minimaal gewenste invaardekkingsgraad uit op 114%. Vorig jaar gingen we uit van een minimaal gewenste invaardekkingsgraad van 110%. We hielden toen nog geen rekening met de genoemde reserve, omdat er toen nog geen zicht was op de hoogte daarvan. Daarbij hebben we overigens ook toen al aangegeven dat de minimaal gewenste invaardekkingsgraad mogelijk naar boven bijgesteld zou worden als er een solidariteitsreserve zou komen die gevuld wordt uit het vermogen van Philips Pensioenfonds. Bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel komt de buffer direct of indirect ten goede aan de deelnemers (zie kader 'Waarom is het belangrijk de buffer te beschermen?'). Het is daarom in het belang van die deelnemers dat de buffer bij de overgang zo hoog mogelijk is. 
     
  2. Hoeveel indexatie is de komende jaren maximaal mogelijk gelet op de minimaal gewenste invaardekkingsgraad in 2026?
    Uitgaande van de hiervoor (onder ‘Hoe stellen we vast welke pensioenverhoging verantwoord is?’) genoemde vereenvoudigde berekening, zou de jaarlijkse maximale pensioenverhoging 3,1% zijn.
     
  3. Moet het maximum zoals bepaald bij de tweede vraag naar boven of naar beneden bijgesteld worden?
    Vervolgens hebben we ons gebogen over de vraag welke van de genoemde feiten en omstandigheden dit jaar relevant zijn en die feiten en omstandigheden zorgvuldig afgewogen. De conclusie was uiteindelijk dat er redenen zijn om de maximaal verantwoorde pensioenverhoging te stellen op 4,0%, hetzelfde als in 2023. Hierbij zijn onder andere de volgende punten meegenomen:
     
  • Hoeveel indexatie wettelijk mogelijk is 
    Zoals hierboven toegelicht, kan op basis van de bestaande wettelijke regels enkel gedeeltelijke verhoging worden gegeven in 2024 (namelijk 59% van de ambitie). Dat betekent 1,42% voor pensioenontvangers en premievrije polishouders en 2,36% voor pensioenopbouwers. Hiermee zou de indexatie-achterstand voor alle deelnemersgroepen verder oplopen. Dit jaar kunnen we voor het eerst gebruikmaken van de ruimere indexatieregels uit het transitie-FTK waardoor het mogelijk is volledige indexatie toe te kennen. Door het maximum vast te stellen op 4,0% kan voor alle deelnemersgroepen volledige indexatie worden gerealiseerd en loopt de indexatie-achterstand voor geen enkele deelnemersgroep verder op. 
     
  • De hoogte van en het verschil tussen de loon- en prijsinflatie
    Voor de pensioenopbouwers geldt als indexatie-ambitie de looninflatie over de periode van 2 april van het voorgaande jaar tot en met 1 april van het lopende jaar. Voor de pensioenontvangers en premievrije polishouders is dat de prijsinflatie tussen januari van het vorige jaar en januari van het lopende jaar. De prijs- en looninflatie zijn vrijwel nooit aan elkaar gelijk. Terugkijkend naar de afgelopen 10 jaar (inclusief de verhoging van 2023), is aan de pensioenontvangers en premievrije polishouders meer indexatie toegekend dan aan de pensioenopbouwers. Tot de indexatie per 1 april 2024 was het verschil 4,5%. In 2024 ligt de looninflatie (4,0%) hoger dan de prijsinflatie (2,4%).  Door het maximum vast te stellen op 4,0% wordt het indexatieverschil tussen de deelnemersgroepen teruggebracht tot 2,9%. 

    Bij het vaststellen van de maximaal verantwoorde indexatie in 2024 heeft ook meegespeeld dat een indexatie lager dan 4,0% voor de medewerkers van Philips in de vakgroepen waarvan de salarissen met 7% zijn verhoogd (zie ook hierna 'Wat dit betekent voor pensioenopbouwers'), zou leiden tot een nog groter verschil tussen de feitelijk loonontwikkeling en de verhoging van de pensioenen.
     
  • Wat vergelijkbare pensioenfondsen doen op het gebied van indexatie
    Hiervoor hebben we gekeken naar de totale verhoging in de periode van 2022 tot en met 2024.  Het percentage van de pensioenverhoging van pensioenontvangers en premievrije polishouders van ruim 14% lag in lijn met de pensioenverhogingen bij veel andere pensioenfondsen over deze jaren. Bij pensioenopbouwers ligt dit anders: daar lag de totale pensioenverhoging van ruim 4% in de jaren 2022 en 2023 al fors lager dan bij andere pensioenfondsen. Zelfs bij de volledige indexatie van 4,0% per 1 april 2024 blijft de totale pensioenverhoging over de jaren 2022 tot en met 2024 achter bij die bij andere pensioenfondsen. Bij een lager maximum dan 4,0% (en dus een lagere indexatie dan 4,0%), zouden de pensioenopbouwers over deze periode nog lager zijn uitgekomen en zou de pensioenverhoging bij Philips Pensioenfonds nog verder zijn achtergebleven bij de verhogingen bij veel andere pensioenfondsen over de betreffende periode. 

Wat betekent dit voor de pensioenopbouwers?

De opgebouwde pensioenen gaan per 1 april 2024 omhoog met 4,0%
We verhogen uw pensioen met de volledige looninflatie over het afgelopen jaar. We kunnen deze volledige verhoging toekennen, omdat we gebruikmaken van de ruimere, wettelijke indexatieregels. Voor de komende jaren verwachten we dat we uw pensioen in ieder geval met een deel van de looninflatie kunnen verhogen.

Extra toelichting bij looninflatie:
Voor pensioenopbouwers is de collectieve schaalaanpassing bij Philips (ook wel de looninflatie genoemd) de basis voor de indexatiebesluiten van Philips Pensioenfonds. Dit geldt ook voor de medewerkers van Signify en Versuni. Een bijzonderheid voor 2024 is dat de schaalaanpassing bij Philips niet voor alle vakgroepen hetzelfde is geweest (de afgesproken percentages zijn 4% en 7%). De collectieve schaalaanpassing van 4% is voor alle pensioenopbouwers de basis voor het besluit over de indexatie per 1 april 2024. Dus ook voor diegenen die in een vakgroep zitten waarvan de schalen met 7% zijn verhoogd. Uitgaan van een hoger percentage dan 4% als basis voor het indexatiebesluit voor alle pensioenopbouwers is namelijk wettelijk niet mogelijk. 
 

Pensioenopbouw in 2024 is 1,85%
Hiermee ligt het opbouwpercentage in 2024 op het ambitieniveau. De huidige pensioenafspraken tussen Philips en de vakorganisaties lopen aan het einde van dit jaar af. Zij maken afspraken over de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2025 tot de overgang naar een nieuwe pensioenregeling in 2026. Hoe hoog het opbouwpercentage in 2025 wordt, is dus mede afhankelijk van de afspraken die sociale partners in de loop van dit jaar gaan maken.

Wat betekent dit voor pensioenontvangers en premievrije polishouders?

De ingegane en premievrije pensioenen gaat per 1 april 2024 omhoog met 2,4%
We verhogen uw pensioen met de volledige prijsinflatie over het afgelopen jaar. We kunnen deze volledige verhoging toekennen omdat we gebruikmaken van ruimere, wettelijke indexatieregels. Voor de komende jaren verwachten we dat we uw pensioen in ieder geval met een deel van de prijsinflatie kunnen verhogen.

Vragen Overbruggingsplan

In het overbruggingsplan leest u waarom de toepassing van ruimere indexatieregels 'evenwichtig' is en ziet u wat het effect van de ruimere regels is voor verschillende deelnemersgroepen.

Pensioenfondsen kunnen gebruikmaken van ruimere indexatieregels van het zogenoemde transitie-FTK sinds de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen per 1 juli 2023. Daarvoor moet een pensioenfonds onderbouwen waarom het toepassen van het transitie-FTK in het belang is van de deelnemers en wat dit betekent. Dit doet het pensioenfonds onder andere door te berekenen wat het gebruik van deze ruimere indexatieregels betekent voor de deelnemers en welke gevolgen dit heeft voor de financiële positie van het pensioenfonds. Ook moet het pensioenfonds onderbouwen waarom dit allemaal ‘evenwichtig’ is. Dit wordt vastgelegd in het ‘overbruggingsplan’. Het overbruggingsplan wordt beoordeeld door De Nederlandsche Bank.

Het overbruggingsplan van Philips Pensioenfonds geldt vanaf 1 januari 2024. Philips Pensioenfonds heeft het overbruggingsplan in januari 2024 ingediend bij De Nederlandsche Bank (DNB) en in februari goedkeuring ontvangen voor het plan, waardoor de ruimere indexatieregels toegepast kunnen worden voor het besluit over de indexatie per 1 april 2024.

In het overbruggingsplan is uiteengezet waarom het Fonds de mogelijkheid wil hebben om de ruimere indexatieregels te gebruiken, waarom dit verantwoord is gelet op de financiële gezondheid van het Fonds én welke invloed dit heeft op deelnemers in verschillende leeftijdscategorieën en verschillende groepen (pensioenopbouwers, pensioenontvangers en premievrije polishouders).

Het overbruggingsplan van Philips Pensioenfonds toont aan dat de financiële gezondheid op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling voldoende blijft, ondanks het gebruik van de ruimere indexatieregels Daarnaast wordt met het overbruggingsplan bevestigd dat het gebruik van de ruimere indexatieregels niet leidt tot grote verschillen tussen deelnemersgroepen en/of grote verschillen tussen jong en oud. Het overbruggingsplan sluit daarmee aan op de analyses die we reeds in 2021 hebben uitgevoerd en die hebben geleid tot het besluit om het transitie-FTK toe te passen zodra dat wettelijk is toegestaan.

Het overbruggingsplan blijft van kracht tot het moment dat de nieuwe pensioenregeling ingaat in 2026. Philips Pensioenfonds moet het overbruggingsplan wel jaarlijks actualiseren. Als er aanleiding voor is, kan het Fonds het beleid bijstellen.  

De regels om de pensioenen te mogen verhogen, zijn ruimer. Pensioenfondsen mogen de pensioenen door deze verruiming verhogen vanaf een dekkingsgraad van 105% of hoger. Dat betekent dat de financiële reserve niet lager mag worden dan 5% als gevolg van indexeren. Het vermogen daarboven mag gebruikt worden voor pensioenverhogingen, zolang het Pensioenfonds kan aantonen dat het genoeg middelen overhoudt om evenwichtig over te gaan naar de nieuwe pensioenregeling. Belangrijk hierbij is dat het Bestuur van Philips Pensioenfonds, los van de wettelijke bepalingen, jaarlijks beoordeelt hoeveel indexatie verantwoord is. Daarbij wordt jaarlijks een afweging gemaakt tussen het geven van zoveel mogelijk indexatie, en het beschermen van de buffer. Het Bestuur houdt hierbij rekening met een minimaal gewenste invaardekkingsgraad van 114%.

Bij elk besluit kijken we naar de gevolgen voor alle deelnemers. Door tussentijds de pensioenen te verhogen (indexeren) krijgen pensioenontvangers direct een hoger pensioen. Ook de pensioenen van deelnemers die nog niet met pensioen zijn, gaan omhoog, maar met name deelnemers van 55 jaar en ouder profiteren van de ruimere indexatieregels.

Maar het verhogen van de pensioenen kost geld. Daarvoor wordt een deel van de financiële buffer van Philips Pensioenfonds gebruikt.  Het bestuur wil dat elke deelnemer in 2026 een goede start kan maken in de nieuwe pensioenregeling. Daarom kijken we ook naar de effecten van ons besluit tot en met dat moment. Door nu de pensioenen te verhogen, is er minder geld te verdelen op het moment waarop we overgaan naar het nieuwe stelsel. Dat pakt per saldo iets minder gunstig uit voor (jonge) deelnemers die pensioen opbouwen. Zij krijgen immers indexatie over een kleiner opgebouwd pensioen dan oudere deelnemers. Voor hen zou nu iets minder indexatie en daardoor iets meer geld in hun persoonlijke pensioenpotje op het moment van overgang net iets beter uitpakken. Anderzijds neemt de kans dat de pensioenen verlaagd moeten worden ook toe door toepassing van het transitie-FTK. Dit merken de pensioenontvangers direct in hun portemonnee. De kans op verlagingen is bij Philips Pensioenfonds overigens bij ook toepassing van het transitie-FTK erg klein. Dit komt doordat het Fonds er op dit moment goed voor staat, doordat wij een relatief voorzichtig beleggingsbeleid hanteren in aanloop naar de nieuwe regeling en doordat wij bij het jaarlijkse indexatiebesluit vaststellen wat (maximaal) verantwoord is als het gaat om indexatie.

Als op het moment van overgang blijkt dat er noemenswaardige verschillen zijn tussen deelnemers, dan houden we daar rekening mee bij het omzetten van de opgebouwde pensioenen naar de nieuwe regeling.
 

Door gebruik te maken van de nieuwe tijdelijke regels van de overheid (transitie-FTK) mag Philips Pensioenfonds tot de ingang van de nieuwe pensioenregeling ruimer indexeren. Dat is met name gunstig voor oudere pensioenopbouwers en voor pensioenontvangers. Tegelijkertijd betekent nu meer indexeren dat het Fonds minder financiële middelen overhoudt om later pensioen te kunnen verhogen. Daarnaast zijn met de ruimere regels voor verhogen de regels voor verlagen juist iets strenger geworden als het financieel tegenzit. Omdat jongeren vooral met de lange termijn te maken hebben, is meer indexeren nu - op de lange termijn bezien - voor hen ongunstiger. Overigens is de financiële positie van Philips Pensioenfonds op dit moment goed te noemen. De kans dat Philips Pensioenfonds de pensioenen moet verlagen is daarom ook bij toepassing van de ruimere indexatieregels klein.

Hoe de effecten van meer verhogen en strenger beleid voor verlagen per saldo uitpakken, is onzeker. Philips Pensioenfonds heeft de mogelijke generatie-effecten in kaart gebracht volgens de wettelijk voorgeschreven methode. Daaruit blijkt dat de verschillen tussen het hanteren van de bestaande indexatieregels en de ruimere indexatieregels, uitgedrukt in netto profijt, voor alle deelnemersbeperkt zijn (tussen 1,1% positief en 0,4% negatief). Dit komt omdat de ruimere indexatieregels alleen effect hebben in de komende drie jaren (tot overgang naar de nieuwe pensioenregeling), wat een beperkte periode is. Bovendien zijn de effecten beperkt vanwege de jaarlijkse afweging van het Bestuur welke indexatie (maximaal) verantwoord is, gelet op de doelstelling om de financiële buffer te beschermen (naast de doelstelling om een zo hoog mogelijke indexatie toe te kennen). Het Bestuur heeft daarom geoordeeld dat het gebruik van de ruimere indexatieregels evenwichtig is, ook omdat bij het jaarlijkse indexatiebesluit de verschillen tussen deelnemersgroepen worden meegewogen. Overigens hebben ook het Verantwoordingsorgaan en De Nederlandsche Bank een positief oordeel gegeven over deze conclusie in het overbruggingsplan.

Om de invloed van het gebruik van de ruimere indexatieregels vast te stellen, is voor verschillende deelnemersgroepen berekend wat de waarde van het pensioen is wanneer gebruik wordt gemaakt van de bestaande, wettelijke indexatieregels en wat de waarde is wanneer gebruik wordt gemaakt van de ruimere indexatieregels in het transitie-FTK tot en met 2026 (het beoogde overgangsmoment naar de nieuwe pensioenregeling). Op die manier wordt zichtbaar wat de invloed is van het gebruik van het transitie-FTK op de pensioenen van deelnemers. 

Uitleg: netto profijt, waardering van een pensioenregeling
De waarde van het pensioen wordt uitgedrukt in de term ‘netto profijt’: dit is een wettelijk voorgeschreven methode om een pensioenregeling te waarderen. In de onderstaande plaatjes is het verschil te zien tussen de waarde van het pensioen van verschillende deelnemersgroepen met en zonder gebruik van de ruimere indexatieregels, uitgedrukt in ‘netto profijt’. Alle voor- en nadelen die genoemd worden per deelnemersgroepen, zijn voor- of nadelen uitgedrukt in netto profijt. Het gaat dus niet om verhogingen of verlagingen van de pensioenen.

Een verkorte versie van het overbruggingsplan vindt u hier. In het overbruggingsplan is uiteengezet waarom het Fonds de mogelijkheid wil hebben om de ruimere indexatieregels te gebruiken, waarom dit verantwoord is gelet op de financiële gezondheid van het Fonds en welke invloed dit heeft op deelnemers in verschillende leeftijdscategorieën.

De ruimere indexatieregels zijn gunstig voor pensioenopbouwers die ouder zijn dan 55 jaar. Zij gaan er maximaal 1,1% op vooruit. Dat komt doordat zij op korte termijn profiteren van meer indexatie. Voor jongere pensioenopbouwers is er een beperkt nadeel van maximaal 0,4%. Dat komt doordat deze groep meer baat heeft bij een hogere financiële buffer en meer indexatie in de toekomst als er meer pensioen is opgebouwd.

Voor een grafiek met de effecten per leeftijdscategorie verwijzen we naar het overbruggingsplan dat op onze website staat.

De ruimere indexatieregels zijn gunstig voor alle pensioenontvangers. Zij merken de extra indexatie direct in hun portemonnee. Zij profiteren van zoveel mogelijk indexatie op de korte termijn. Het voordeel is maximaal 1,1%. 

Voor een grafiek met de effecten per leeftijdscategorie verwijzen we naar het overbruggingsplan dat op onze website staat.

Voor premievrije polishouders ligt het moment waarop de ruimere indexatieregels gunstig zijn iets lager dan bij pensioenopbouwers. Vanaf 45 jaar is een voordeel te zien van maximaal 1,1%. Voor jongere polishouders is er nauwelijks een voor- of nadeel.

Voor een grafiek met de effecten per leeftijdscategorie verwijzen we naar het overbruggingsplan dat op onze website staat.

Vragen Indexatiebesluit

Meer weten?

In de mailnotificatie die is verstuurd aan pensioenopbouwers stond in de eerste alinea helaas een fout. Er staat 'Dit betekent dat we uw pensioen per 1 april 2024 verhogen met de prijsinflatie over het afgelopen jaar' terwijl hier had moeten staan 'Dit betekent dat we uw pensioen per 1 april 2024 verhogen met de looninflatie over het afgelopen jaar.' De indexatiepercentages die vermeld zijn in het bericht, zijn wel correct. Ook vindt u in de brief die u kunt downloaden in MijnPPF de juiste informatie.

Volgens de bestaande wettelijke regels voor indexatie was maximaal een gedeeltelijke verhoging van 59% van de ambitie mogelijk. Dat komt neer op een verhoging van 1,42% voor pensioenontvangers en premievrije polishouders en 2,36% voor pensioenopbouwers. Vanaf 1 januari 2024 maakt Philips Pensioenfonds echter gebruik van de ruimere indexatieregels die beschikbaar zijn door toepassing van het transitie-FTK. Hierdoor kan er eerder en meer indexatie worden gegeven dan volgens de bestaande wettelijke indexatieregels. Op basis hiervan heeft het Bestuur kunnen besluiten om alle pensioenen volledig te verhogen.

Bij de huidige dekkingsgraad van Philips Pensioenfonds is het wettelijk gezien niet toegestaan om inhaalindexatie te geven. De ruimere indexatieregels waar Philips Pensioenfonds gebruik van maakt, hebben hier geen invloed op. Pas als de beleidsdekkingsgraad boven de grens voor toekomstbestendig indexeren ligt, kan inhaalindexatie worden gegeven. Dit mag dan alleen in kleine stapjes. Elk jaar mag het Pensioenfonds een inhaalindexatie geven van eenvijfde deel van het aantal procentpunten dat de beleidsdekkingsgraad boven die wettelijke grens ligt. Deze grens is per 31 december 2023 gelijk aan 138,8%. Een voorbeeld: als de beleidsdekkingsgraad 143,8% is, dan mag in dat jaar een inhaalindexatie van maximaal 1% (= 1/5 x 5%) worden gegeven. Dus als de totale gemiste indexatie 6,5% bedraagt, dan duurt het bij een continue beleidsdekkingsgraad van 143,8% 6,5 jaar voordat de gehele achterstand is ingehaald. Anders gezegd: er is gedurende 6,5 jaar een beleidsdekkingsgraad van 143,8% nodig, om de achterstand van 6,5% volledig te kunnen inhalen. Of inhaalindexatie ook echt mogelijk is, hangt dus af van de beleidsdekkingsgraad van het Fonds en de wettelijk voorgeschreven grens. Deze wettelijke grens varieert in de tijd, met name omdat ook renteontwikkelingen daarop van invloed zijn.

Onze indexatie-ambitie, zoals afgesproken door sociale partners bij Philips en vastgelegd in ons pensioenreglement, is om de prijsinflatie, over de periode januari-januari, te kunnen compenseren, gebaseerd op de afgeleide consumentenprijsindex. Van januari 2023 tot januari 2024 was die ontwikkeling 2,4% (meer informatie hierover vindt u hier op de website van het CBS).

Het percentage van 3,8% dat op de website van het CBS is gepubliceerd voor het jaar 2023, betreft een soort gemiddelde inflatie over het jaar 2023. Oftewel, het gemiddelde van de indexcijfers over de maanden januari t/m december van het jaar 2023 ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers over de maanden januari t/m december van het jaar 2022. Dat leidt tot het percentage 3,8%. Bovendien is dit percentage gebaseerd op de zogenoemde niet-afgeleide prijsindex, zoals hiervóór aangegeven hanteren wij de afgeleide index. De ‘gemiddelde’ ontwikkeling van de afgeleide prijsindex in 2023 was 3,0%. 

Toelichting afgeleide consumentenprijsindex
In de afgeleide consumentenprijsindex worden, anders dan in de 'gewone' consumentenprijsindex, de veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen (bijvoorbeeld BTW en accijns op alcohol en tabak), gemeentelijke belastingen en subsidies niet meegenomen. Dit komt neer op prijswijzigingen die het gevolg zijn van overheidsmaatregelen.
 

Vanaf 2011 tot heden is geen (volledige) indexatie toegekend. Het Algemeen Bestuur heeft een ambitie om volledige indexatie toe te kennen ter grootte van de prijsinflatie voor pensioenontvangers en ter grootte van de looninflatie voor pensioenopbouwers. Kijkend naar de afgelopen jaren, is tot en met 2024 ten opzichte van die ambitie een totale indexatie gemist van:
- 16,1% voor pensioenontvangers en premievrije polishouders
- 18,7% voor huidige medewerkers van Philips en Signify die pensioen opbouwen in het flex pensioen (cao en senior directors)
- 20,7% voor huidige medewerkers van Philips en Signify die pensioen opbouwen in het flex pensioen (executives)

In juni 2023 heeft het CBS een nieuwe meetmethode geïntroduceerd voor het meten van de prijsinflatie. Nieuw aan deze methodiek is dat rekening gehouden wordt met energietarieven die huishoudens daadwerkelijk voor gas en elektriciteit betalen op basis van bestaande contractgegevens bij verschillende energieleveranciers. In de oude methodiek werd aangenomen dat alle huishoudens te maken hadden met nieuwe energiecontracten/-prijzen. 

Als gevolg van de invoering van de nieuwe methode ligt de prijsinflatie over de periode januari 2023 – januari 2024 1%-punt hoger dan als de nieuwe methode al in 2021 was ingevoerd. Als wij rekening zouden houden met deze aanpassing, dan zou de indexatieambitie 1,4% zijn geweest in plaats van 2,4%. Tegelijkertijd zou de indexatieambitie over 2022 en 2023 dan juist 1%-punt hoger zijn geweest.  Cumulatief heeft de aanpassing van de meetmethode geen impact op de prijsinflatie, het betreft alleen een verschuiving in de tijd. 

Voor het indexatiebesluit van 1 april 2024 is besloten om uit te gaan van de cijfers van het CBS. Er is dus geen correctie gedaan voor de wijziging in de meetmethode van het CBS. Dat betekent dat de indexatie voor pensioenontvangers en premievrije polishouders 1% hoger is dan als het inflatiecijfer wel bijgesteld zou worden.

Het is wettelijk niet mogelijk om uit te gaan van een hoger percentage dan 4% als basis voor het indexatiebesluit voor alle pensioenopbouwers. We lichten dat graag nader toe. Voor pensioenopbouwers is de collectieve schaalaanpassing bij Philips (ook wel de looninflatie genoemd) de basis voor de indexatiebesluiten van Philips Pensioenfonds. Dit geldt ook voor de medewerkers van Signify en Versuni. Een bijzonderheid voor 2024 is, dat de schaalaanpassing bij Philips niet voor alle vakgroepen hetzelfde is (de afgesproken percentages zijn 4% en 7%). De collectieve schaalaanpassing van 4% is voor alle pensioenopbouwers de basis voor het indexatiebesluit van april 2024. Dus ook voor diegenen die in een vakgroep zitten waarvan de schalen met 7% zijn verhoogd. 

Als we spreken over 'verschillen tussen deelnemersgroepen', dan bedoelen we daarmee 'verschillen in de mate waarin we de ambitie voor deze groepen kunnen realiseren'. Voor de pensioenen van onze deelnemers is namelijk een ambitie geformuleerd; dit is een pensioen op basis van volledige pensioenopbouw en volledige indexatie. Deze ambitie geldt voor alle deelnemers. Daarom vinden we het belangrijk dat als er verschillen zijn in de mate waarin we die ambitie kunnen waarmaken, deze verschillen beperkt, fair en uitlegbaar zijn. 

Elke pensioenverhoging moet betaald worden uit de financiële buffer. En die buffer is er voor alle deelnemers samen. Bij de afweging die het Bestuur jaarlijks maakt over de verhoging van pensioenen, wordt daarom gekeken of het besluit 'evenwichtig' is. Als de verschillen tussen deelnemersgroepen ook na het indexatiebesluit beperkt, fair en uitlegbaar zijn, zal doorgaans aan de ‘evenwichtigheidstoets’ zijn voldaan. 

Het Bestuur wil de financiële buffer extra beschermen met het oog op de overgang naar het nieuwe stelsel. In het nieuwe pensioenstelsel gaat pensioen namelijk, meer dan nu, meebewegen met de economie. Een financiële buffer geeft de mogelijkheid om deelnemers te laten starten met een hoger pensioen of om een ‘reserve’ in te richten waarmee tegenvallers in de toekomst opgevangen kunnen worden. In alle gevallen komt de buffer uiteindelijk, direct of indirect, ten goede aan de deelnemers en is het dus in belang van die deelnemers dat de buffer bij de overgang zo hoog mogelijk is. 

Concreet kan de buffer worden gebruikt voor onder andere de volgende doelen:

  • Het aanvullen van de individuele pensioenpotten van deelnemers. Hierdoor krijgen zij een hoger pensioen direct na de overgang. En bij een wat hoger pensioen zijn dalingen van het pensioen makkelijker op te vangen dan bij een wat lager pensioen.
  • De aangesloten ondernemingen en de vakbonden het Fonds hebben gevraagd om een deel van de buffer te gebruiken om een ‘reserve’ in te richten. Deze heeft als doel om dalingen van de pensioenuitkering (zoveel mogelijk) te voorkomen in geval van financiële tegenvallers in de toekomst.
  • Het (deels) compenseren van de pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Het Bestuur moet hier nog over besluiten.

Het korte antwoord op deze vraag is: omdat definitieve besluitvorming over de verdeling van de buffer pas kan plaatsvinden nadat besluitvorming over een groot aantal andere zaken heeft plaatsgevonden. Zo moet worden beoordeeld of en op welke wijze het omzetten van de huidige opgebouwde pensioenen naar de nieuwe regeling (‘invaren’ genoemd) evenwichtig kan plaatsvinden. Daarvoor is niet alleen van belang hoe de buffer verdeeld wordt, maar bijvoorbeeld ook of er middelen uit de buffer worden besteed (en zo ja hoeveel) aan een reserve (de zogenoemde ‘solidariteitsreserve’ of ‘risicodelingsreserve’) of aan het financieren van (een deel van) de compensatie voor deelnemers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voordat finale besluitvorming over invaren kan plaatsvinden, moet daarover ook advies worden ingewonnen bij het Verantwoordingsorgaan.

Philips Pensioenfonds voert een eventuele verhoging van uw pensioen jaarlijks door op 1 april. Philips Pensioenfonds hanteert de datum van 1 april, omdat dat aansluit bij de arbeidsvoorwaardelijke afspraken die binnen de onderneming Philips lopen. Ook de lonen worden bijvoorbeeld per 1 april verhoogd. En de basisgegevens voor pensioenopbouw worden eveneens jaarlijks per 1 april vastgesteld. Het vaste indexatiemoment van 1 april sluit daarop aan.

De verhoging van pensioenontvangers en premievrije polishouders is gebaseerd op het afgeleide prijsindexcijfer van januari tot januari. Dit cijfer is begin maart definitief bekend. Voor pensioenopbouwers is de verhoging gebaseerd op de collectieve schaalaanpassing bij Philips van 2 april van het voorgaande jaar tot en met 1 april van het lopende jaar. Jaarlijks in maart wordt bekendgemaakt met welk percentage de pensioenen per 1 april worden verhoogd. U ontvangt dan van ons een persoonlijke brief met een toelichting op het indexatiebesluit.

Gerelateerde informatie

Is onderstaande informatie voor u misschien ook interessant?

Meer lezen?

In ons magazine Generaties vertelden twee bestuursleden in december 2022 hoe het Bestuur beoordeelt hoeveel indexatie verantwoord is.

Naar Generaties

Nieuwsbericht

In december publiceerden wij een nieuwsbericht over de jaarlijkse afweging die het Bestuur maakt over hoeveel indexatie verantwoord is.

Naar nieuwsbericht