Pensioenverhoging per 1 april 2023 vastgesteld na afweging tussen het geven van zoveel mogelijk indexatie en het beschermen van de financiële buffer.
Pensioen in Nederland gaat er anders uitzien als de Wet Toekomst Pensioenen wordt aangenomen. Voor deelnemers van Philips Pensioenfonds gaat het nieuwe pensioenstelsel naar verwachting vanaf 2026 gelden. Het Bestuur wil dat onze deelnemers een goede start kunnen maken in dat nieuwe stelsel. Voor een goede uitgangspositie is het in het belang van alle deelnemers dat de financiële buffer bij de overgang zo hoog mogelijk is. Ook is het wenselijk dat verschillen tussen deelnemers op het punt van het tot aan de overgang opgebouwde pensioen, beperkt, fair en uitlegbaar zijn.
Tegen deze achtergrond heeft het Bestuur recent vastgesteld wat maximaal verantwoord is als het gaat om de verhoging van de pensioenen per 1 april 2023. Daarbij is niet alleen gekeken naar de wens om de financiële buffer te beschermen, maar óók naar de omstandigheden die nu actueel zijn. Zo is de verhoging van pensioen nú extra van belang vanwege de hoge inflatie, die pensioenontvangers direct voelen in hun portemonnee. Uit de afweging van het Bestuur volgt dat de pensioenen van pensioenontvangers en premievrije polishouders per 1 april 2023 omhooggaan met 4,0%. Hiermee wordt meer dan de helft van de prijsinflatie over het afgelopen jaar gecompenseerd. De opgebouwde pensioenen van de huidige pensioenopbouwers gaan omhoog met 2,1%, wat in lijn is met de looninflatie.
Elke deelnemer is persoonlijk geïnformeerd over de pensioenverhoging per 1 april 2023. In dit nieuwsbericht nemen wij u mee in de besluitvorming van het Bestuur, om u inzicht te geven in de gemaakte afwegingen.
Overzicht besluiten
Bijlage | Grootte |
---|---|
27 maart 2023
Wilt u een korte samenvatting lezen van de besluiten die door het Algemeen Bestuur zijn genomen? |
137.6 kB |
Wat willen we bereiken op het moment van overgang naar een nieuw pensioenstelsel?
Eind 2021 heeft het Bestuur vastgesteld wat er nodig is om alle deelnemers zo goed mogelijk te laten starten in het nieuwe pensioenstelsel. Dat geldt voor diegenen die nog pensioen opbouwen, maar ook voor onze pensioenontvangers en premievrije polishouders. Hiervoor heeft het Bestuur twee concrete doelstellingen geformuleerd voor het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel:
- Voor alle deelnemers een pensioen dat zo dicht mogelijk ligt bij de ambitie
Voor de pensioenen van onze deelnemers is een ambitie geformuleerd, namelijk een pensioen op basis van volledige pensioenopbouw en volledige indexatie. De doelstelling is om voor alle deelnemers te komen tot een pensioen dat bij overgang naar het nieuwe pensioenstelsel zo dicht mogelijk ligt bij deze ambitie. En dat als er op dit punt verschillen tussen deelnemers zijn, dat deze beperkt, uitlegbaar en fair zijn.
- Een gezonde financiële situatie met een zo hoog mogelijke dekkingsgraad
Een dekkingsgraad van 100% betekent dat een pensioenfonds precies genoeg vermogen heeft om zijn huidige pensioenverplichtingen na te kunnen komen. Bij een dekkingsgraad boven de 100% noemen we het gedeelte boven die 100% een reserve of financiële buffer. De actuele dekkingsgraad van het Fonds was eind december 2022 128,8%*. Er was dus een financiële buffer van 28,8%. Het Bestuur wil deze buffer met het oog op de overgang naar het nieuwe stelsel extra beschermen.
Bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel komt de buffer waarschijnlijk voor een groot deel toe aan de persoonlijke pensioenpotjes van de deelnemers. Mogelijk wordt de buffer voor een deel ook gebruikt om die pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel, (deels) te compenseren. In alle gevallen komt de buffer uiteindelijk ten goede aan de deelnemers en is het dus ook in het belang van die deelnemers dat de buffer bij de overgang zo hoog mogelijk is (verdere toelichting vindt u in vraag en antwoord onderaan deze pagina).
*De dekkingsgraad zoals hier vermeld wijkt af van de dekkingsgraad zoals later gepubliceerd in het jaarverslag 2022. Dit komt door een doorgevoerde correctie. De doorgevoerde correctie in de dekkingsgraad heeft geen invloed op het genomen indexatiebesluit van 2023.
Hoe zorgen we ervoor dat we deze doelstellingen kunnen realiseren?
Om deze doelstellingen te kunnen realiseren, hebben we besloten om tot de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel jaarlijks te bezien welke pensioenverhoging (indexatie) verantwoord is. Dat betekent dat de hoogte van de indexatie in de komende jaren niet alleen afhankelijk is van de financiële situatie op het moment van indexeren, maar ook van de verwachte en gewenste financiële situatie op het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Overigens is de ambitie van het Fonds hierdoor niet veranderd: het streven blijft om aan alle deelnemers een zo groot mogelijk deel van onze indexatieambitie toe te kennen. Als door ons besluit geen volledige indexatie kan worden gegeven, loopt de indexatieachterstand op. Hiermee houden wij rekening bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel.
Hoe stellen we vast welke pensioenverhoging verantwoord is?
Om vast te stellen hoeveel pensioenverhoging verantwoord is – gelet op de twee doelstellingen die hiervoor zijn genoemd – staan we stil bij de volgende vragen:
- Hoe willen we ervoor staan op het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel?
Om alle deelnemers een goede start te kunnen laten maken in het nieuwe pensioenstelsel, is een gezonde financiële situatie nodig. We hebben vastgesteld welke ‘dekkingsgraad’ (graadmeter voor de financiële gezondheid) daarvoor nodig is op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel in 2026.
- Hoeveel indexatie is de komende jaren maximaal mogelijk gelet op de gewenste minimale dekkingsgraad in 2026?
We bepalen hoeveel indexatie we in principe jaarlijks maximaal kunnen toekennen om in 2026 op de gewenste minimale dekkingsgraad uit te komen. Hiervoor gebruiken we twee uitgangspunten:- De maximale indexatie die jaarlijks mogelijk is, stellen we ieder jaar op dezelfde manier vast tot aan de overgang naar het nieuwe stelsel: we rekenen uit hoeveel indexatie (gelet op de onder punt 1 bedoelde dekkingsgraad die we minimaal willen hebben in 2026) mogelijk is, als we in de resterende periode tot de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel ieder jaar dezelfde indexatie zouden toekennen.
- We gebruiken een vereenvoudigde methode om de maximale indexatie te bepalen, waarbij we enkel kijken naar de invloed van toekomstige indexaties op de dekkingsgraad. We laten in deze stap alle andere mogelijke oorzaken van een daling van de dekkingsgraad dus nog buiten beschouwing. Deze andere mogelijke oorzaken worden wel meegenomen bij de volgende stap: stap 3.
- In hoeverre wordt deze maximale indexatie beïnvloed door actuele feiten en omstandigheden?
Bij de tweede vraag is berekend hoeveel indexatie in de komende jaren maximaal mogelijk is, waarbij dus enkel gekeken is naar de invloed van indexatie op de dekkingsgraad. Alle andere feiten en omstandigheden zijn nog buiten beschouwing gelaten. Dat is wat we bij de beantwoording van vraag drie juist wel doen: moet het maximum zoals bepaald bij de tweede vraag naar boven of naar beneden bijgesteld worden, gelet op alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor dit besluit. Denk hierbij aan:
- De financiële gezondheid van het Pensioenfonds
- Hoeveel indexatie wettelijk mogelijk is gezien de financiële situatie
- De hoogte van en het verschil tussen de loon- en prijsinflatie (de indexatie-ambitie van respectievelijk de pensioenopbouwers en de pensioenontvangers)
- De verschillen in indexatie tussen deelnemersgroepen in voorgaande jaren
- De situatie op de financiële markten
- Het aantal jaren totdat voor onze deelnemers het nieuwe pensioenstelsel gaat gelden
- Wat andere pensioenfondsen doen op het gebied van indexatie
Welke verhoging is maximaal verantwoord in 2023?
Het Bestuur is tot de conclusie gekomen dat een verhoging van maximaal 4,0% verantwoord is voor 2023. Het Bestuur heeft hiervoor de stappen doorlopen zoals hiervoor geschetst:
- Het Bestuur vindt het wenselijk dat de dekkingsgraad in 2026 minimaal 110% is. Er is dan een financiële buffer van 10%. Bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel komt de buffer waarschijnlijk voor een groot deel toe aan de persoonlijke pensioenpotjes van de deelnemers. Mogelijk wordt de buffer voor een deel ook gebruikt om die pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel, (deels) te compenseren. In alle gevallen komt de buffer uiteindelijk ten goede aan de deelnemers en is het dus ook in het belang van die deelnemers dat de buffer bij de overgang zo hoog mogelijk is. Het is overigens goed mogelijk dat de in 2026 minimaal gewenste dekkingsgraad in de komende periode nog naar boven wordt bijgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval als de buffer deels nodig is voor vullen van een zogenoemde ‘solidariteitsreserve’ in de toekomstige pensioenregeling.
- Uitgaande van de gewenste minimale dekkingsgraad in 2026, zou de jaarlijkse maximale pensioenverhoging 4% zijn.
- Vervolgens heeft het Bestuur zich gebogen over de vraag welke van de genoemde feiten en omstandigheden dit jaar relevant zijn en die feiten en omstandigheden zorgvuldig afgewogen. De conclusie is uiteindelijk dat er geen reden was om af te wijken van dit percentage. Hierbij zijn onder andere de volgende punten meegenomen:
- De situatie op de financiële markten
De onzekerheden op de financiële markten zijn aanhoudend hoog. Belangrijke oorzaken zijn de oorlog in Oekraïne die voortduurt, de hoge inflatie met rentestijgingen als gevolg door ingrijpen van de centrale banken. Dit was voor het Bestuur een reden om het maximum in ieder geval niet hoger vast te stellen dan 4,0%.
- De hoogte van en het verschil tussen de loon- en prijsinflatie
Voor de pensioenopbouwers geldt als indexatie-ambitie de looninflatie bij Philips (ook voor de pensioenopbouwers van Signify en Versuni) over de periode van 2 april van het voorgaande jaar tot en met 1 april van het lopende jaar. Voor de pensioenontvangers en premievrije polishouders is dat de prijsinflatie tussen januari van het vorige jaar en januari van het lopende jaar. De prijs- en looninflatie zijn vrijwel nooit aan elkaar gelijk. Terugkijkend naar de afgelopen 10 jaar (inclusief de verhoging van 2023), hebben de pensioenontvangers en premievrije polishouders meer indexatie ontvangen dan de pensioenopbouwers. Tot de indexatie per 1 april 2023 was het verschil 2,6%. Bij een indexatie van 4,0% voor de pensioenontvangers en 2,1% voor de pensioenopbouwers loopt het verschil al verder op tot 4,5%. Een verdere stijging van het verschil vond het Bestuur onwenselijk.
- Wat andere pensioenfondsen doen op het gebied van indexatie
Voor een juist beeld is gekeken naar de totale verhoging in 2022 en 2023 (verdere toelichting vindt u in vraag en antwoord onderaan deze pagina). Het percentage van de pensioenverhoging van pensioenontvangers en premievrije polishouders van bijna 12% is vergelijkbaar met de totale verhoging bij veel andere pensioenfondsen over deze jaren. Ook de indexaties bij andere pensioenfondsen waren voor het Bestuur daarom geen aanleiding om meer indexatie toe te kennen dan 4,0%.
- De situatie op de financiële markten
Roel Wijmenga, voorzitter Algemeen Bestuur Philips Pensioenfonds:
“Het Bestuur wil dat elke deelnemer in het nieuwe pensioenstelsel een goede start kan maken en dat de verschillen tussen deelnemersgroepen beperkt, fair en uitlegbaar zijn.”
Wat betekent dit voor de pensioenopbouwers?
De opgebouwde pensioen gaan op 1 april 2023 omhoog met 2,1%
Daarmee verhogen we de opgebouwde pensioenen met de volledige cao-schaalaanpassing bij Philips, ook voor diegenen die werkzaam zijn bij Signify en Versuni. Dat is ook wat maximaal mogelijk is op basis van de overeenkomst met de werkgevers. We verwachten dat we de opgebouwde pensioenen de komende jaren in ieder geval met een deel van de looninflatie kunnen verhogen.
In 2023 bouwt elke pensioenopbouwer 1,85% pensioen op
In 2022 bouwde deelnemers 1,65% pensioen op. Het opbouwpercentage ligt dit jaar weer op het ambitieniveau van 1,85%. Daardoor bouwt men in 2023 meer pensioen op dan vorig jaar. In 2024 bouwt men ook 1,85% pensioen op, als dat wettelijk gezien kan. Eind 2023 stellen we dit vast. Hoe de pensioenopbouw er vanaf 1 januari 2025 gaat uitzien, wordt later besloten.
Wat betekent dit voor pensioenontvangers en premievrije polishouders?
De ingegane en premievrije pensioenen gaan op 1 april 2023 omhoog met 4,0%
Deze verhoging is iets lager dan wettelijk maximaal mogelijk was op basis van onze financiële situatie (5,0%). Onze ambitie, die gelijk is aan de prijsinflatie over het afgelopen jaar, was 7,6%. We verwachten dat we de ingegane en premievrije pensioenen de komende jaren in ieder geval met een deel van de prijsinflatie kunnen verhogen.
Met de verhoging van 4,0% per 1 april 2023 is de totale verhoging van de pensioenen van de pensioenontvangers en premievrije polishouders over de afgelopen twee jaar (sinds de sterk opgelopen inflatie) bijna 12%. Vorig jaar hebben wij namelijk al de sterke prijsstijgingen van eind 2021 gecompenseerd met een verhoging van in totaal bijna 8%. Dat betekent dat circa 80% van de inflatie over de afgelopen twee jaar is gecompenseerd. Omdat minder indexatie is gegeven dan onze ambitie, loopt de indexatieachterstand op. Hiermee houden wij rekening bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel.
Vragen en antwoorden
Meer weten?
Het Bestuur wil de financiële buffer extra beschermen met het oog op de overgang naar het nieuwe stelsel. In het nieuwe pensioenstelsel gaat pensioen namelijk, meer dan nu, meebewegen met de economie. Een financiële buffer geeft de mogelijkheid om deelnemers te laten starten met een hoger pensioen of om een ‘reserve’ in te richten waarmee tegenvallers in de toekomst opgevangen kunnen worden. In alle gevallen komt de buffer uiteindelijk, direct of indirect, ten goede aan de deelnemers en is het dus in belang van die deelnemers dat de buffer bij de overgang zo hoog mogelijk is.
Concreet kan de buffer worden gebruikt voor onder andere de volgende doelen:
- Het aanvullen van de individuele pensioenpotten van deelnemers. Hierdoor krijgen zij een hoger pensioen direct na de overgang. En bij een wat hoger pensioen zijn dalingen van het pensioen makkelijker op te vangen dan bij een wat lager pensioen.
- De aangesloten ondernemingen en de vakbonden het Fonds hebben gevraagd om een deel van de buffer te gebruiken om een ‘reserve’ in te richten. Deze heeft als doel om dalingen van de pensioenuitkering (zoveel mogelijk) te voorkomen in geval van financiële tegenvallers in de toekomst.
- Het (deels) compenseren van de pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Het Bestuur moet hier nog over besluiten.
Volgens de bestaande wettelijke regels voor indexatie was maximaal een gedeeltelijke verhoging van 59% van de ambitie mogelijk. Dat komt neer op een verhoging van 1,42% voor pensioenontvangers en premievrije polishouders en 2,36% voor pensioenopbouwers. Vanaf 1 januari 2024 maakt Philips Pensioenfonds echter gebruik van de ruimere indexatieregels die beschikbaar zijn door toepassing van het transitie-FTK. Hierdoor kan er eerder en meer indexatie worden gegeven dan volgens de bestaande wettelijke indexatieregels. Op basis hiervan heeft het Bestuur kunnen besluiten om alle pensioenen volledig te verhogen.
Binnen enkele jaren gaat het pensioen in Nederland er anders uitzien als de Wet Toekomst Pensioenen wordt aangenomen. Het Bestuur wil dat elke deelnemer in dit nieuwe pensioenstelsel een goede start kan maken en dat op het moment van overgang naar dat nieuwe stelsel de verschillen tussen deelnemersgroepen op het punt van het opgebouwde pensioen, beperkt, fair en uitlegbaar zijn. In 2022 heeft het Bestuur stilgestaan bij de vraag wat de komst van dit nieuwe pensioenstelsel én de huidige bijzondere omstandigheden, zoals de hoge inflatie en de situatie op financiële markten, betekenen voor de verhoging van de pensioenen in de komende jaren. De uitkomst is dat het Bestuur vanaf 2023 jaarlijks vaststelt wat maximaal verantwoord is als het gaat om de verhoging van de pensioenen. Dat heeft erin geresulteerd dat we de verhoging van de pensioenen van de pensioenontvangers en premievrije polishouders per 1 april 2023 iets lager hebben vastgesteld dan wettelijk toegestaan (4,0% in plaats van 5,0%).
Bij de huidige dekkingsgraad van Philips Pensioenfonds is het wettelijk gezien niet toegestaan om inhaalindexatie te geven. De ruimere indexatieregels waar Philips Pensioenfonds gebruik van maakt, hebben hier geen invloed op. Pas als de beleidsdekkingsgraad boven de grens voor toekomstbestendig indexeren ligt, kan inhaalindexatie worden gegeven. Dit mag dan alleen in kleine stapjes. Elk jaar mag het Pensioenfonds een inhaalindexatie geven van eenvijfde deel van het aantal procentpunten dat de beleidsdekkingsgraad boven die wettelijke grens ligt. Deze grens is per 31 december 2023 gelijk aan 138,8%. Een voorbeeld: als de beleidsdekkingsgraad 143,8% is, dan mag in dat jaar een inhaalindexatie van maximaal 1% (= 1/5 x 5%) worden gegeven. Dus als de totale gemiste indexatie 6,5% bedraagt, dan duurt het bij een continue beleidsdekkingsgraad van 143,8% 6,5 jaar voordat de gehele achterstand is ingehaald. Anders gezegd: er is gedurende 6,5 jaar een beleidsdekkingsgraad van 143,8% nodig, om de achterstand van 6,5% volledig te kunnen inhalen. Of inhaalindexatie ook echt mogelijk is, hangt dus af van de beleidsdekkingsgraad van het Fonds en de wettelijk voorgeschreven grens. Deze wettelijke grens varieert in de tijd, met name omdat ook renteontwikkelingen daarop van invloed zijn.
Deze soepele indexatieregels konden toegepast worden bij indexatiebesluiten in 2022. Pensioenfondsen die de pensioenen per 1 januari 2023 hebben aangepast, hebben dat besluit eind 2022 genomen en konden zodoende gebruik maken van de soepele indexatieregels. Omdat wij onze pensioenen per 1 april verhogen en ons daarbij voor wat betreft de prijsinflatie baseren op ontwikkeling daarvan in periode januari tot januari, konden wij ons indexatiebesluit met betrekking tot de verhoging per 1 april 2023 niet in 2022 nemen. Ten tijde van ons indexatiebesluit waren de soepele indexatieregels niet toegestaan.
Los hiervan hebben wij eind 2022 besloten dat we jaarlijks vaststellen hoeveel indexatie maximaal verantwoord is. Waarom we dat doen, is toegelicht in dit artikel. Door deze keuze om niet meer te indexeren dan wij verantwoord vinden met het oog op het beschermen van de financiële buffer, heeft het nu geen meerwaarde om deze soepelere regels te gebruiken. Bij het bepalen van wat wij verantwoord vinden is van belang dat Philips Pensioenfonds een grijs Fonds is, met aanzienlijk meer pensioenontvangers en premievrije polishouders dan pensioenopbouwers. Elk procent pensioenverhoging voor de eerste groep zorgt daarom voor een flinke hap uit de financiële buffer.
Verder zou het verschil in toegekende indexatie tussen de pensioenopbouwers enerzijds en de pensioenontvangers en premievrije polishouders anderzijds ook meer toenemen dan wij evenwichtig vinden, indien we meer zouden indexeren dan 4,0%.
Overigens zien we dat pensioenfondsen die bij hun indexatiebesluit eind 2022 wel hebben gekozen voor de soepelere indexatieregels, na de indexatie hun buffer flink hebben zien krimpen. Voor Philips Pensioenfonds is één van de doelstellingen om de buffer te beschermen. Zo houden we ook ruimte over voor pensioenverhogingen in de komende jaren en om de deelnemers een goede start te laten maken in het nieuwe pensioenstelsel.
Om op een juiste manier te vergelijken met ‘de markt’, moet naar meer worden gekeken dan uitsluitend de indexatie van 2023. Zo hebben veel andere pensioenfondsen de prijsstijgingen van eind 2021 pas in 2023 meegenomen in de pensioenverhoging. Philips Pensioenfonds heeft de prijsstijgingen van eind 2021 al verwerkt in de pensioenverhoging per 1 april 2022. Daarom is het voor een juist beeld belangrijk om naar de totale verhoging over 2022 en 2023 te kijken. Het percentage van de pensioenverhoging van pensioenontvangers en premievrije polishouders van bijna 12% is vergelijkbaar met de totale verhoging bij veel andere pensioenfondsen over deze jaren. Een ander punt om naar te kijken, is de financiële gezondheid ná het doorvoeren van de indexatie. We zien dat veel andere fondsen minder hebben gekeken naar behoud van de financiële buffer. Zij hebben indexatie op korte termijn vooropgesteld en nemen daarbij voor lief dat ze met een beperktere financiële buffer richting het nieuwe pensioenstelsel gaan bewegen. Dat is dus duidelijk een andere beleidskeuze dan die wij hebben gemaakt.
Als we spreken over 'verschillen tussen deelnemersgroepen', dan bedoelen we daarmee 'verschillen in de mate waarin we de ambitie voor deze groepen kunnen realiseren'. Voor de pensioenen van onze deelnemers is namelijk een ambitie geformuleerd; dit is een pensioen op basis van volledige pensioenopbouw en volledige indexatie. Deze ambitie geldt voor alle deelnemers. Daarom vinden we het belangrijk dat als er verschillen zijn in de mate waarin we die ambitie kunnen waarmaken, deze verschillen beperkt, fair en uitlegbaar zijn.
Elke pensioenverhoging moet betaald worden uit de financiële buffer. En die buffer is er voor alle deelnemers samen. Bij de afweging die het Bestuur jaarlijks maakt over de verhoging van pensioenen, wordt daarom gekeken of het besluit 'evenwichtig' is. Als de verschillen tussen deelnemersgroepen ook na het indexatiebesluit beperkt, fair en uitlegbaar zijn, zal doorgaans aan de ‘evenwichtigheidstoets’ zijn voldaan.
De indexatie-ambitie van Philips Pensioenfonds is gebaseerd op de cao-schaalaanpassingen binnen Philips, ook voor diegenen die werkzaam zijn bij Signify en Versuni. Dit is zo vastgelegd in de pensioenregeling die is afgesproken tussen de werkgevers en de vakorganisaties.
Het korte antwoord op deze vraag is: omdat definitieve besluitvorming over de verdeling van de buffer pas kan plaatsvinden nadat besluitvorming over een groot aantal andere zaken heeft plaatsgevonden. Zo moet worden beoordeeld of en op welke wijze het omzetten van de huidige opgebouwde pensioenen naar de nieuwe regeling (‘invaren’ genoemd) evenwichtig kan plaatsvinden. Daarvoor is niet alleen van belang hoe de buffer verdeeld wordt, maar bijvoorbeeld ook of er middelen uit de buffer worden besteed (en zo ja hoeveel) aan een reserve (de zogenoemde ‘solidariteitsreserve’ of ‘risicodelingsreserve’) of aan het financieren van (een deel van) de compensatie voor deelnemers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voordat finale besluitvorming over invaren kan plaatsvinden, moet daarover ook advies worden ingewonnen bij het Verantwoordingsorgaan.
Philips Pensioenfonds voert een eventuele verhoging van uw pensioen jaarlijks door op 1 april. Philips Pensioenfonds hanteert de datum van 1 april, omdat dat aansluit bij de arbeidsvoorwaardelijke afspraken die binnen de onderneming Philips lopen. Ook de lonen worden bijvoorbeeld per 1 april verhoogd. En de basisgegevens voor pensioenopbouw worden eveneens jaarlijks per 1 april vastgesteld. Het vaste indexatiemoment van 1 april sluit daarop aan.
De verhoging van pensioenontvangers en premievrije polishouders is gebaseerd op het afgeleide prijsindexcijfer van januari tot januari. Dit cijfer is begin maart definitief bekend. Voor pensioenopbouwers is de verhoging gebaseerd op de collectieve schaalaanpassing bij Philips van 2 april van het voorgaande jaar tot en met 1 april van het lopende jaar. Jaarlijks in maart wordt bekendgemaakt met welk percentage de pensioenen per 1 april worden verhoogd. U ontvangt dan van ons een persoonlijke brief met een toelichting op het indexatiebesluit.
Gerelateerde informatie
Is onderstaande informatie voor u misschien ook interessant?
Meer lezen?
In ons magazine Generaties vertelden twee bestuursleden in december 2022 hoe het Bestuur beoordeelt hoeveel indexatie verantwoord is.
Naar GeneratiesNieuwsbericht
In december publiceerden wij een nieuwsbericht over de jaarlijkse afweging die het Bestuur maakt over hoeveel indexatie verantwoord is.
Naar nieuwsbericht