Verhogingen in transitieperiode

Gecontroleerd op:

Verhogingen in transitieperiode in het kort

  • Tot de overgang naar  de nieuwe pensioenregeling op 1 januari 2027 beoordeelt het Bestuur jaarlijks of u pensioen verhoogd kan worden door indexatie. Het Bestuur wil namelijk dat elke deelnemer in het nieuwe pensioenstelsel een goede start kan maken en dat tot het moment van overgang de verschillen tussen deelnemersgroepen fair en uitlegbaar zijn. Daardoor is de hoogte van indexatie niet alleen afhankelijk van de financiële situatie van het Fonds op dat moment, maar ook van de verwachte en minimaal gewenste financiële situatie op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling.     
  • Het Bestuur heeft sinds 1 april 2024 de mogelijkheid om gebruik te maken van de ruimere, wettelijke indexatieregels uit het zogenoemde transitie-FTK. Hiermee kan eerder en meer indexatie worden gegeven. Het Bestuur zal daar gebruik van maken als dat nodig is om in enig jaar een verantwoord en evenwichtig indexatiebesluit te nemen. Waarom de toepassing van ruimere indexatieregels 'evenwichtig' is en wat het effect van de ruimere regels is voor verschillende deelnemersgroepen leest u in het ‘Overbruggingsplan’.
  • Als het Bestuur eerder en meer indexatie toekent, betekent dit dat het vermogen van het Pensioenfonds eerder wordt ‘uitgedeeld’ dan wanneer geen gebruikgemaakt wordt van de ruimere indexatieregels uit het transitie-FTK. Het eerder ‘uitdelen’ van het vermogen vergroot het risico op een verlaging van de pensioenen als de financiële gezondheid van het Pensioenfonds onverhoopt hard geraakt wordt door tegenvallende beleggingsresultaten tijdens de transitieperiode. De kans daarop is echter klein, omdat het Fonds een goede financiële gezondheid heeft en ook maatregelen heeft genomen om die te beschermen.

Overbruggingsplan

In het overbruggingsplan leest u waarom de toepassing van ruimere indexatieregels 'evenwichtig' is en ziet u wat het effect van de ruimere regels is voor verschillende deelnemersgroepen.

Ga naar Overbruggingsplan 2025
Ga naar Overbruggingsplan 2024
Naar Q&A Overbruggingsplan

Veelgestelde vragen over verhogingen in transitieperiode

Vragen en antwoorden

Met de in het transitieplan beschreven verdeelsleutel krijgt niet iedereen letterlijk de gemiste indexatie. In plaats daarvan is besloten om iedereen een uniforme verhoging te geven die gezien zou kunnen worden als compensatie voor in het verleden gemiste indexaties. 

Er wordt daarvoor uitgegaan van een uniforme indexatie-achterstand. De uniforme indexatieachterstand is gebaseerd op de maximale indexatieachterstand van de pensioenontvangers, zoals gepubliceerd in het jaarverslag van het Fonds over 2023. Dat komt neer op een gemiste indexatie van 16,1%. De belangrijkste reden om te kiezen voor een uniforme indexatieachterstand is de eenvoud en uitlegbaarheid van deze aanpak. 

In de praktijk hebben deelnemers vaak een minder grote indexatieachterstand dan de achterstand die is vermeld in het jaarverslag van het Fonds. De indexatieachterstand van een individuele deelnemer is immers afhankelijk van zijn/haar datum van indiensttreding, van de tijdens zijn/haar dienstverband toegekende indexatie en pensioenopbouw en van zijn/ haar salarisontwikkeling. De werkelijke indexatieachterstand per deelnemer varieert daarom sterk en zou op individueel niveau uitgerekend en uitgelegd moeten worden. Dat zou het zeer complex maken. Het doel is niet om iedereen exact een bepaald % van zijn/haar achterstand te geven, maar een totaalbedrag dat recht doet aan zowel het feit dat er geld nodig is om de koopkracht van opgebouwde rechten naar de toekomst toe te behouden als aan het feit dat er een indexatieachterstand is.
 

Over de totale periode vanaf 2011 tot heden is geen volledige indexatie toegekend. Het Algemeen Bestuur heeft een ambitie om volledige indexatie toe te kennen ter grootte van de prijsinflatie voor pensioenontvangers en ter grootte van de looninflatie voor pensioenopbouwers. Kijkend naar de afgelopen jaren, is tot en met 2025 ten opzichte van die ambitie een totale indexatie gemist van:
- 16,1% voor pensioenontvangers en premievrije polishouders
- 18,7% voor huidige medewerkers van Philips en Signify die pensioen opbouwen in het flex pensioen (cao en senior directors)
- 20,7% voor huidige medewerkers van Philips en Signify die pensioen opbouwen in het flex pensioen (executives)

Als we spreken over 'verschillen tussen deelnemersgroepen', dan bedoelen we daarmee 'verschillen in de mate waarin we de ambitie voor deze groepen kunnen realiseren'. Voor de pensioenen van onze deelnemers is namelijk een ambitie geformuleerd; dit is een pensioen op basis van volledige pensioenopbouw en volledige indexatie. Deze ambitie geldt voor alle deelnemers. Daarom vinden we het belangrijk dat als er verschillen zijn in de mate waarin we die ambitie kunnen waarmaken, deze verschillen fair en uitlegbaar zijn. 

Elke pensioenverhoging moet betaald worden uit de financiële buffer. En die buffer is er voor alle deelnemers samen. Bij de afweging die het Bestuur jaarlijks maakt over de verhoging van pensioenen, wordt daarom gekeken of het besluit 'evenwichtig' is. Als de verschillen tussen deelnemersgroepen ook na het indexatiebesluit fair en uitlegbaar zijn, zal doorgaans aan de ‘evenwichtigheidstoets’ zijn voldaan. 

Het Bestuur wil de financiële buffer extra beschermen met het oog op de overgang naar het nieuwe stelsel. In het nieuwe pensioenstelsel gaat pensioen namelijk, meer dan nu, meebewegen met de economie. Een financiële buffer geeft de mogelijkheid om deelnemers te laten starten met een hoger pensioen of om een ‘reserve’ in te richten waarmee tegenvallers in de toekomst opgevangen kunnen worden. In alle gevallen komt de buffer uiteindelijk, direct of indirect, ten goede aan de deelnemers en is het dus in belang van die deelnemers dat de buffer bij de overgang zo hoog mogelijk is. 

Concreet kan de buffer worden gebruikt voor onder andere de volgende doelen:

  • Een deel van de buffer gebruiken we om enkele wettelijk voorgeschreven ‘reserves’ te vullen, zoals een operationele reserve die bedoeld is voor onder andere het herstellen van eventuele fouten en voor onverwachte kosten.
  • Een deel wordt gebruikt voor de compensatie voor pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van het afschaffen van de doorsneesystematiek die in de huidige pensioenregeling van toepassing is.
  • Een deel wordt gebruikt voor het vullen van de solidariteitsreserve die is bedoeld om pensioenontvangers te beschermen tegen dalingen van het pensioen bij tegenvallende (beleggings)resultaten.
  • Het vermogen dat hierna nog overblijft, wordt volgens een bepaalde verdeelsleutel toegevoegd aan de persoonlijke pensioenvermogens van alle deelnemers.

Het korte antwoord op deze vraag is: omdat definitieve besluitvorming over de verdeling van de buffer pas kan plaatsvinden nadat besluitvorming over een groot aantal andere zaken heeft plaatsgevonden. Zo moet worden beoordeeld of en op welke wijze het omzetten van de huidige opgebouwde pensioenen naar de nieuwe regeling (‘invaren’ genoemd) evenwichtig kan plaatsvinden. Daarvoor is niet alleen van belang hoe de buffer verdeeld wordt, maar bijvoorbeeld ook of er middelen uit de buffer worden besteed (en zo ja hoeveel) aan een reserve (de zogenoemde ‘solidariteitsreserve’ of ‘risicodelingsreserve’) of aan het financieren van (een deel van) de compensatie voor deelnemers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voordat finale besluitvorming over invaren kan plaatsvinden, moet daarover ook advies worden ingewonnen bij het Verantwoordingsorgaan.

Pensioenfondsen kunnen gebruikmaken van ruimere indexatieregels van het zogenoemde transitie-FTK sinds de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen per 1 juli 2023. Daarvoor moet een pensioenfonds onderbouwen waarom het toepassen van het transitie-FTK in het belang is van de deelnemers en wat dit betekent. Dit doet het pensioenfonds onder andere door te berekenen wat het gebruik van deze ruimere indexatieregels betekent voor de deelnemers en welke gevolgen dit heeft voor de financiële positie van het pensioenfonds. Ook moet het pensioenfonds onderbouwen waarom dit allemaal ‘evenwichtig’ is. Dit wordt vastgelegd in het ‘overbruggingsplan’. Het overbruggingsplan wordt beoordeeld door De Nederlandsche Bank.

Philips Pensioenfonds heeft begin 2024 voor het eerst een overbruggingsplan ingediend bij De Nederlandsche Bank (DNB). Dat overbruggingsplan is in februari 2024 goedgekeurd. Met de goedkeuring van het overbruggingsplan had Philips Pensioenfonds de mogelijkheid om in 2024 en 2025 de ruimere indexatieregels toe te passen. Voor de verhoging van de pensioenen op 1 april 2024 en op 1 april 2025 is gebruikgemaakt van die ruimere indexatieregels. Jaarlijks moet een pensioenfonds het overbruggingsplan actualiseren om gebruik te mogen blijven maken van de ruimere indexatieregels. Philips Pensioenfonds heeft het geactualiseerde overbruggingsplan 2025 (hierna kortweg het overbruggingsplan 2025 genoemd) in juni 2025 ter goedkeuring ingediend bij DNB. Na goedkeuring daarvan kunnen we de ruimere indexatieregels ook toepassen bij het indexatiebesluit per 1 april 2026. Óf we dat ook daadwerkelijk zullen doen, is een afweging die nog gemaakt moet worden. Want ook voor de indexatie per 1 april 2026 geldt dat wij ons nog gaan buigen over de vraag of indexatie op dat moment verantwoord is en zoja hoeveel.

Het overbruggingsplan blijft van kracht tot het moment dat de nieuwe pensioenregeling ingaat in 2027. Philips Pensioenfonds moet het overbruggingsplan wel jaarlijks actualiseren. Als er aanleiding voor is, kan het Fonds het beleid bijstellen.  

De regels om de pensioenen te mogen verhogen, zijn ruimer zolang het Pensioenfonds jaarlijks een geactualiseerd overbruggingsplan indient (en dit door DNB wordt goedgekeurd). Pensioenfondsen mogen de pensioenen door deze verruiming verhogen vanaf een dekkingsgraad van 105% of hoger. Dat betekent dat de financiële reserve niet lager mag worden dan 5% als gevolg van indexeren. Het vermogen daarboven mag gebruikt worden voor pensioenverhogingen, zolang het Pensioenfonds kan aantonen dat het genoeg middelen overhoudt om evenwichtig over te gaan naar de nieuwe pensioenregeling. Belangrijk hierbij is dat het Bestuur van Philips Pensioenfonds, los van de wettelijke bepalingen, jaarlijks beoordeelt hoeveel indexatie verantwoord is. Daarbij wordt jaarlijks een afweging gemaakt tussen het geven van zoveel mogelijk indexatie en het beschermen van de buffer. Het Bestuur houdt hierbij rekening met een minimaal gewenste invaardekkingsgraad van 114%.

Bij elk besluit kijken we naar de gevolgen voor alle deelnemers(groepen). Door tussentijds de pensioenen te verhogen (indexeren), krijgen pensioenontvangers direct een hoger pensioen. Ook de pensioenen van deelnemers die nog niet met pensioen zijn, gaan omhoog, maar met name deelnemers van 55 jaar en ouder profiteren van de ruimere indexatieregels. Het verhogen van de pensioenen kost geld. Daarvoor wordt een deel van de financiële buffer van Philips Pensioenfonds gebruikt. Het bestuur wil dat elke deelnemer in 2027 een goede start kan maken in de nieuwe pensioenregeling. Daarom kijken we ook naar de effecten van ons besluit tot en met dat moment. Door nu de pensioenen te verhogen, is er minder geld te verdelen op het moment waarop we overgaan naar het nieuwe stelsel. Dat pakt per saldo iets minder gunstig uit voor (jonge) deelnemers die pensioen opbouwen. Zij krijgen immers indexatie over een kleiner opgebouwd pensioen dan oudere deelnemers. Voor hen zou nu iets minder indexatie en daardoor iets meer geld in hun persoonlijk pensioenvermogen op het moment van overgang net iets beter uitpakken. Anderzijds neemt de kans dat de pensioenen verlaagd moeten worden ook toe door toepassing van het transitie-FTK. Door meer indexatie toe te kennen dan onder de normale indexatieregels mogelijk zou zijn geweest, daalt de buffer van het Fonds immers ook meer dan bij toepassing van die normale regels het geval zou zijn geweest. Een verlaging van de pensioenen zouden de pensioenontvangers direct in hun portemonnee merken. De kans op verlagingen is bij Philips Pensioenfonds overigens ook bij toepassing van de ruimere indexatieregels van het transitie-FTK erg klein. Dit komt doordat het Fonds er op dit moment financieel goed voor staat. 
 

In het overbruggingsplan 2025 is uiteengezet waarom het Fonds de mogelijkheid wil hebben om de ruimere indexatieregels te gebruiken en waarom dit verantwoord is gelet op de financiële gezondheid van het Fonds. Het overbruggingsplan 2025 van Philips Pensioenfonds toont aan dat de financiële gezondheid op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling voldoende blijft, ondanks het gebruik van de ruimere indexatieregels. 

Een verkorte versie van het overbruggingsplan 2025 vindt u hier. In het overbruggingsplan 2025 is uiteengezet waarom het Fonds de mogelijkheid wil hebben om de ruimere indexatieregels te gebruiken en waarom dit verantwoord is gelet op de financiële gezondheid van het Fonds.

In het overbruggingsplan is uiteengezet waarom het Fonds de mogelijkheid wil hebben om de ruimere indexatieregels te gebruiken, waarom dit verantwoord is gelet op de financiële gezondheid van het Fonds én welke invloed dit heeft op deelnemers in verschillende leeftijdscategorieën en verschillende groepen (pensioenopbouwers, pensioenontvangers en premievrije polishouders).

Het overbruggingsplan van Philips Pensioenfonds toont aan dat de financiële gezondheid op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling voldoende blijft, ondanks het gebruik van de ruimere indexatieregels. Daarnaast wordt met het overbruggingsplan bevestigd dat het gebruik van de ruimere indexatieregels niet leidt tot grote verschillen tussen deelnemersgroepen en/of grote verschillen tussen jong en oud. Het overbruggingsplan sluit daarmee aan op de analyses die we reeds in 2021 hebben uitgevoerd en die hebben geleid tot het besluit om het transitie-FTK toe te passen zodra dat wettelijk is toegestaan.

Een verkorte versie van het overbruggingsplan 2024 vindt u hier. In het overbruggingsplan 2024 is uiteengezet waarom het Fonds de mogelijkheid wil hebben om de ruimere indexatieregels te gebruiken, waarom dit verantwoord is gelet op de financiële gezondheid van het Fonds en welke invloed dit heeft op deelnemers in verschillende leeftijdscategorieën.

Door gebruik te maken van de nieuwe tijdelijke regels van de overheid (transitie-FTK) mag Philips Pensioenfonds tot de ingang van de nieuwe pensioenregeling ruimer indexeren. Dat is met name gunstig voor oudere pensioenopbouwers en voor pensioenontvangers. Tegelijkertijd betekent nu meer indexeren dat het Fonds minder financiële middelen overhoudt om later pensioen te kunnen verhogen. Daarnaast zijn met de ruimere regels voor verhogen de regels voor verlagen juist iets strenger geworden als het financieel tegenzit. Omdat jongeren vooral met de lange termijn te maken hebben, is meer indexeren nu - op de lange termijn bezien - voor hen ongunstiger. Overigens is de financiële positie van Philips Pensioenfonds op dit moment goed te noemen. De kans dat Philips Pensioenfonds de pensioenen moet verlagen is daarom ook bij toepassing van de ruimere indexatieregels klein.

Hoe de effecten van meer verhogen en strenger beleid voor verlagen per saldo uitpakken, is onzeker. Philips Pensioenfonds heeft de mogelijke generatie-effecten in kaart gebracht volgens de wettelijk voorgeschreven methode. Daaruit blijkt dat de verschillen tussen het hanteren van de bestaande indexatieregels en de ruimere indexatieregels, uitgedrukt in netto profijt, voor alle deelnemersbeperkt zijn (tussen 1,1% positief en 0,4% negatief). Dit komt omdat de ruimere indexatieregels alleen effect hebben in de komende drie jaren (tot overgang naar de nieuwe pensioenregeling), wat een beperkte periode is. Bovendien zijn de effecten beperkt vanwege de jaarlijkse afweging van het Bestuur welke indexatie (maximaal) verantwoord is, gelet op de doelstelling om de financiële buffer te beschermen (naast de doelstelling om een zo hoog mogelijke indexatie toe te kennen). Het Bestuur heeft daarom geoordeeld dat het gebruik van de ruimere indexatieregels evenwichtig is, ook omdat bij het jaarlijkse indexatiebesluit de verschillen tussen deelnemersgroepen worden meegewogen. Overigens hebben ook het Verantwoordingsorgaan en De Nederlandsche Bank een positief oordeel gegeven over deze conclusie in het overbruggingsplan.

Om de invloed van het gebruik van de ruimere indexatieregels vast te stellen, is voor verschillende deelnemersgroepen berekend wat de waarde van het pensioen is wanneer gebruik wordt gemaakt van de bestaande, wettelijke indexatieregels en wat de waarde is wanneer gebruik wordt gemaakt van de ruimere indexatieregels in het transitie-FTK tot en met 2026 (het beoogde overgangsmoment naar de nieuwe pensioenregeling is 1 januari 2027). Op die manier wordt zichtbaar wat de invloed is van het gebruik van het transitie-FTK op de pensioenen van deelnemers. 

Uitleg: netto profijt, waardering van een pensioenregeling
De waarde van het pensioen wordt uitgedrukt in de term ‘netto profijt’: dit is een wettelijk voorgeschreven methode om een pensioenregeling te waarderen. In de onderstaande plaatjes is het verschil te zien tussen de waarde van het pensioen van verschillende deelnemersgroepen met en zonder gebruik van de ruimere indexatieregels, uitgedrukt in ‘netto profijt’. Alle voor- en nadelen die genoemd worden per deelnemersgroepen, zijn voor- of nadelen uitgedrukt in netto profijt. Het gaat dus niet om verhogingen of verlagingen van de pensioenen.

De ruimere indexatieregels zijn gunstig voor pensioenopbouwers die ouder zijn dan 55 jaar. Zij gaan er maximaal 1,1% op vooruit. Dat komt doordat zij op korte termijn profiteren van meer indexatie. Voor jongere pensioenopbouwers is er een beperkt nadeel van maximaal 0,4%. Dat komt doordat deze groep meer baat heeft bij een hogere financiële buffer en meer indexatie in de toekomst als er meer pensioen is opgebouwd.

Voor een grafiek met de effecten per leeftijdscategorie verwijzen we naar het overbruggingsplan dat op onze website staat.

De ruimere indexatieregels zijn gunstig voor alle pensioenontvangers. Zij merken de extra indexatie direct in hun portemonnee. Zij profiteren van zoveel mogelijk indexatie op de korte termijn. Het voordeel is maximaal 1,1%. 

Voor een grafiek met de effecten per leeftijdscategorie verwijzen we naar het overbruggingsplan dat op onze website staat.

Voor premievrije polishouders ligt het moment waarop de ruimere indexatieregels gunstig zijn iets lager dan bij pensioenopbouwers. Vanaf 45 jaar is een voordeel te zien van maximaal 1,1%. Voor jongere polishouders is er nauwelijks een voor- of nadeel.

Voor een grafiek met de effecten per leeftijdscategorie verwijzen we naar het overbruggingsplan dat op onze website staat.

Gerelateerde informatie

Is onderstaande informatie voor u misschien ook interessant?

Persoonlijk pensioenvermogen

In de nieuwe pensioenregeling krijgt u een persoonlijk pensioenvermogen. Dit vermogen bestaat uit ingelegde 
premie van u en uw werkgever en uit beleggingsresultaat.

Lees meer
Beleggen van pensioenvermogen

Uw persoonlijk pensioenvermogen wordt belegd, samen met de pensioenvermogens van andere deelnemers. In de nieuwe pensioenregeling doen we dit volgens een leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid. 

Lees meer