Door de nieuwe Wet toekomst pensioenen gaat pensioen in Nederland er anders uitzien. Zo krijgen alle deelnemers van pensioenfondsen een eigen ‘pensioenpotje’ waaruit hun pensioen wordt betaald. En gaat pensioen, meer dan nu, meebewegen op de golven van de economie. Er komen dus veranderingen aan, maar een aantal dingen blijven hetzelfde: zo is ook straks inkomen geregeld voor na uw pensionering, bij arbeidsongeschiktheid en voor uw eventuele nabestaanden na uw overlijden.
Een veelgestelde vraag van onze deelnemers is: “Kan mijn pensioenpot leegraken?” Daarover kunnen we duidelijk zijn: nee, u krijgt nog steeds pensioen zolang u leeft en hoeft zich geen zorgen te maken dat er geen geld meer is voor uw pensioen. Op deze pagina zetten we een groot aantal vragen en antwoorden op een rij.
Nieuwe regels voor pensioen
Op deze centrale pagina vindt u informatie over wat u de komende tijd kunt verwachten.
Naar de algemene paginaVragen en antwoorden
Op deze pagina vindt u een groot aantal vragen en antwoorden over de nieuwe pensioenregels.
Top 5 vragen
Vragen en antwoorden waarover misverstanden bestaan
Nee, u krijgt pensioen zolang u leeft. U hoeft zich geen zorgen te maken dat er geen geld meer is voor uw pensioen.
Op de pensioendatum wordt het jaarlijkse pensioen vastgesteld mede op basis van de levensverwachting. Dat betreft dan het jaarlijkse pensioen dat een deelnemer krijgt uit het eigen pensioenvermogen. U zou dan kunnen denken dat het pensioenpotje leeg is zodra een deelnemer die levensverwachting heeft bereikt. Als een deelnemer ouder wordt dan van tevoren werd verwacht, zou deze deelnemer vanaf dat moment geen pensioen meer ontvangen. Dat is uiteraard niet de bedoeling.
In de Wet toekomst pensioenen is vastgelegd dat dit zogenoemde langlevenrisico moet zijn gedekt. Op die manier is er ook pensioeninkomen als men ouder wordt dan verwacht. Het nog aanwezige pensioenvermogen van deelnemers die juist eerder overlijden dan verwacht, wordt verdeeld over de deelnemers die langer leven dan verwacht. De aanvulling van het pensioenvermogen naarmate u ouder wordt, gebeurt dus jaarlijks en geleidelijk en niet pas vanaf het moment dat u ouder bent geworden dan verwacht.
Dat wil overigens niet zeggen dat een deelnemer helemaal geen langlevenrisico loopt. Als er minder deelnemers overlijden dan verwacht, komt er minder kapitaal beschikbaar dan nodig voor aanvulling van het pensioenvermogen van deelnemers die langer leven. Daar staat tegenover dat het pensioenvermogen meer dan nodig aangevuld wordt als er meer deelnemers overlijden dan verwacht. Dit effect is echter veel minder dan het beleggingsrisico dat een deelnemer loopt. Bovendien is het effect bij ons Fonds sowieso relatief beperkt, omdat het aantal deelnemers dat jaarlijks overlijdt vrij stabiel is vanwege onze omvang.
Philips en vakorganisaties hebben met elkaar een overeenkomst gesloten over hoe de pensioenregeling er onder de Wet toekomst pensioenen op hoofdlijnen uit gaat zien. De kern van de gemaakte afspraken is dat vanaf 1 januari 2027 een solidaire premieregeling van kracht wordt. Philips Pensioenfonds kan maar één type pensioenregeling uitvoeren voor een efficiënte en zo eenvoudig mogelijke uitvoering. Dat betekent dat alle ondernemingen die aangesloten willen blijven bij Philips Pensioenfonds deze keuze moeten volgen. Zowel Signify als Versuni volgen de keuze van Philips.
De reden dat u straks zelf geen beleggingskeuzes kunt maken, is de keuze van sociale partners voor de solidaire premieregeling. De solidaire premieregeling staat eigen beleggingskeuzes niet toe. Het pensioenvermogen wordt daarin nog steeds collectief belegd maar het rendement daarop is wel leeftijdsafhankelijk. Als de keuze op de andere variant, de flexibele premieregeling, was gevallen, had u wel binnen bepaalde grenzen wel zelf beleggingskeuzes kunnen maken.
Voor de huidige pensioenontvangers blijft de verhouding tussen het opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioen ongewijzigd. Dit geldt ook voor deelnemers met een nabestaandenpensioen dat afwijkt van het standaardpercentage van 70%. De hoogte van het nabestaandenpensioen kan namelijk hiervan afwijken, bijvoorbeeld vanwege andere percentages in het verleden en/of individuele keuzes die op de pensioendatum zijn gemaakt. Als het ouderdomspensioen verhoogd kan worden door het uitdelen van de buffer op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling, dan wordt het nabestaandenpensioen evenredig verhoogd, zodat de verhouding tussen het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen na de overgang gelijkblijft.
Dat klopt, u heeft straks een persoonlijk pensioenvermogen dat wordt belegd. De waarde van uw pensioenvermogen beweegt door de tijd. U kunt steeds zien hoe hoog uw pensioenvermogen op enig moment is. En u ziet welke ontwikkelingen daaraan in positieve zin (bijvoorbeeld premie en positieve beleggingsrendementen) of negatieve zin (bijvoorbeeld ontvangen uitkeringen en negatieve beleggingsrendementen) hebben bijgedragen.
Vooraf staat niet vast hoeveel pensioen u na pensionering kunt krijgen uit uw pensioenvermogen. Dat is namelijk afhankelijk van bijvoorbeeld de (toekomstige) beleggingsrendementen en het niveau van de rente als u met pensioen gaat. Dat rendement hangt af van uw leeftijd. Bent u nog jong, dan wordt meer in aandelen belegd en dan zal uw pensioenvermogen sterker bewegen dan wanneer u ouder bent en we voorzichtiger beleggen voor u.
Uw pensioen gaat ook na ingang meer dan nu meebewegen op de golven van de economie. Dit betekent dat uw pensioen na ingang sneller verhoogd kan worden als het economisch meezit, maar ook verlaagd kan worden als het tegenzit. We proberen een daling van de pensioenuitkeringen zoveel mogelijk te voorkomen.
Voor wat betreft de verhoging van uw pensioen: in het huidige pensioenstelsel gaat dat altijd via indexatie. In het nieuwe pensioenstelsel is geen sprake meer van indexatie van uw pensioen zoals we dat nu kennen. Of uw pensioen omhooggaat, is afhankelijk van de hoogte van uw persoonlijk pensioenvermogen (oftewel: wat er in uw pensioenpot zit). Overigens is naast het beleggingsrendement ook het projectierendement van invloed op de jaarlijkse aanpassingen van de uitkering. Meer informatie over het projectierendement vindt u op de pagina vraag en antwoord onder de vraag: "Is de rekenrente in het nieuwe pensioenstelsel helemaal niet meer van belang?"
Zelf keuzes maken
Vragen en antwoorden
U kunt en hoeft nu zelf geen actie te ondernemen. Het duurt nog even voordat duidelijk is wat de nieuwe pensioenregeling voor u persoonlijk gaat betekenen. In dit artikel leggen wij uit welke stappen gezet worden en wanneer u persoonlijke informatie kunt verwachten.
Alle pensioenregelingen moeten gaan voldoen aan de pensioenregels die zijn vastgelegd in de Wet toekomst pensioenen. Elke werkgever moet dus, in overleg met de vakbonden of ondernemingsraad, een pensioenregeling afspreken die voldoet aan deze nieuwe wet.
Ook de opgebouwde pensioenen vallen straks onder de regels van het nieuwe systeem. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’. Dit besluit geldt voor alle opgebouwde pensioenen in het huidige systeem en het is niet mogelijk om zelf te kiezen om het opgebouwde pensioen in het huidige systeem achter te laten.
Ook in de toekomst heeft u het recht op ‘waardeoverdracht’. Dat houdt in dat u uw pensioenvermogen kunt meenemen als u van werkgever verandert. Doordat u straks een persoonlijk pensioenvermogen opbouwt, betekent dat dat u als het ware uw eigen ‘pensioenpot’ meeneemt naar de pensioenuitvoerder van uw nieuwe werkgever. Daar wordt het geld dan weer belegd.
In de solidaire premieregeling kunt u geen eigen beleggingskeuzes maken. U heeft dan weliswaar een eigen pensioenvermogen, maar dit vermogen blijft collectief belegd worden, net als nu. Dat wil zeggen: het totale pensioenkapitaal van alle deelnemers wordt gezamenlijk door het pensioenfonds belegd. U heeft dan geen eigen keuzemogelijkheden voor wat betreft de beleggingen.
De reden dat u straks zelf geen beleggingskeuzes kunt maken, is de keuze van sociale partners voor de solidaire premieregeling. De solidaire premieregeling staat eigen beleggingskeuzes niet toe. Het pensioenvermogen wordt daarin nog steeds collectief belegd maar het rendement daarop is wel leeftijdsafhankelijk. Als de keuze op de andere variant, de flexibele premieregeling, was gevallen, had u wel binnen bepaalde grenzen wel zelf beleggingskeuzes kunnen maken.
Een volledig risicoloze regeling bestaat niet. Dat geldt voor de huidige regeling, maar ook voor de nieuwe pensioenregeling.
In de solidaire premieregeling kunt u geen eigen beleggingskeuzes maken en krijgt u op de pensioendatum standaard een variabel pensioen. U heeft dan weliswaar een eigen pensioenvermogen, maar dit pensioenvermogen blijft collectief belegd , net als nu. Dat wil zeggen: het totale pensioenkapitaal van alle deelnemers samen wordt gezamenlijk door het pensioenfonds belegd. U heeft dan geen eigen keuzemogelijkheden voor wat betreft de beleggingen. U kunt dus niet kiezen voor een zogenoemde vaste uitkering.
Overigens kent een solidaire premieregeling een verplichte solidariteitsreserve om dalingen van het pensioen te beperken. Uiteraard hangt de mogelijkheid om dalingen van de pensioenuitkeringen te beperken, af van hoeveel geld er in de reserve zit. Deze reserve wordt bij de start van de nieuwe pensioenregeling gevuld vanuit de buffer van het Pensioenfonds en daarna door een beperkte inhouding op positieve (beleggings)resultaten van de pensioenontvangers en de andere deelnemers vanaf de leeftijd van 55 jaar.
In de nieuwe pensioenregeling kunt u ervoor kiezen om (maximaal) 4% van de pensioengrondslag extra pensioenpremie in te leggen voor extra pensioenopbouw.
In het nieuwe pensioensysteem blijft het mogelijk om eerder of later met pensioen te gaan. Daarnaast zijn er vergelijkbare flexibiliseringsmogelijkheden, zoals een hoog-laagregeling. De Pensioenplanner wordt op het moment dat de nieuwe pensioenregeling ingaat opnieuw ingericht. Vanaf dat moment kunt u, net als nu, zelf berekeningen kunt maken voor uw pensioen.
Deelnemers kunnen invloed uitoefenen op de besluitvorming door zich te kandideren voor een lidmaatschap van het Algemeen Bestuur of het Verantwoordingsorgaan. In ons bestuur zitten 3 vertegenwoordigers namens de werknemers (pensioenopbouwers) en 2 namens de pensioengerechtigden (pensioenontvangers). In het Verantwoordingsorgaan, dat uit 6 personen bestaat, zitten 4 vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden en 1 vertegenwoordiger namens de werknemers. Daarnaast vragen wij regelmatig naar de mening van deelnemers over relevante pensioen- of beleggingsonderwerpen, zoals bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord beleggen of risicobereidheid. Tot slot kunt u het bestuur ook altijd benaderen met uw vragen, suggesties en opmerkingen via de mailbox van het Algemeen Bestuur (algemeenbestuur.ppf@philips.com).
Algemene vragen over de nieuwe pensioenregels
Vragen en antwoorden
Philips Pensioenfonds heeft een goede financiële gezondheid met een actuele dekkingsgraad van ongeveer 122% (stand oktober 2024). Als we ervan uitgaan dat de dekkingsgraad tot het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling niet meer dan 2-procentpunten daalt en wij besluiten de afspraken uit het transitieplan uit te voeren, kunnen we berekenen wat de afspraken in het transitieplan naar verwachting betekenen voor uw toekomstige pensioen.
Kortgezegd komt dat neer op het volgende:
- Direct na overgang is het pensioen voor alle deelnemers hoger dan in de huidige pensioenregeling.
- Ook over de gehele uitkeringsperiode bezien is het pensioen voor alle deelnemers naar verwachting hoger dan in de huidige pensioenregeling.
- De ingegane pensioenen zijn via de zogenoemde solidariteitsreserve in hoge mate beschermd tegen dalingen. Als het pensioen eerder omhoog is gegaan, is ook dit hogere pensioen in hoge mate beschermd tegen dalingen. Door de bescherming is de kans op een daling van het pensioen in de uitkeringsfase kleiner dan in de huidige pensioenregeling.
- Het pensioen stijgt, over een langere tijd gemeten, naar verwachting met gemiddeld 2% per jaar. Dit betekent dat het pensioen naar verwachting zijn koopkracht (grotendeels) behoudt.
Dit klinkt heel positief. Zijn er ook risico’s?
Ja, uiteraard. Ontwikkelingen op rente- en aandelenmarkten zijn onvoorspelbaar en beleggingsrendementen kunnen daarom tegenvallen. Ook de inflatie kan hoger zijn dan wij nu verwachten en dat holt op termijn de koopkracht van het pensioen uit. Deze risico’s bestaan ook in de huidige pensioenregeling. In de huidige pensioenregeling bent u tegen tegenvallende beleggingsresultaten beschermd door de buffer die het Pensioenfonds moet aanhouden. Hoe zit dat in de nieuwe pensioenregeling?
Risico’s voor pensioenontvangers
In de nieuwe pensioenregeling zijn de pensioenontvangers bij Philips Pensioenfonds beschermd tegen tegenvallende (beleggings)resultaten door de solidariteitsreserve. Deze reserve wordt bij de start van de nieuwe pensioenregeling gevuld vanuit de buffer van het Pensioenfonds en daarna door een beperkte inhouding op positieve (beleggings)resultaten van de pensioenontvangers en de andere deelnemers vanaf de leeftijd van 55 jaar. Uit de solidariteitsreserve kunt u een aanvulling op uw pensioen krijgen als uw pensioen (zonder reserve) verlaagd zou moeten worden. Voorwaarde hiervoor is dat er voldoende vermogen in de solidariteitsreserve zit.
Risico’s voor pensioenopbouwers en premievrije polishouders
De pensioenopbouwers en premievrije polishouders zijn voorafgaand aan pensionering niet beschermd door de solidariteitsreserve. In de nieuwe pensioenregeling is er geen financiële buffer meer. Daardoor hebben negatieve beleggingsrendementen ook direct een negatieve invloed op het persoonlijk pensioenvermogen en op het verwachte pensioen. Daar staat als voordeel tegenover, dat positieve beleggingsrendementen ook direct zorgen voor een stijging van het verwachte pensioen. Dit terwijl in het huidige stelsel bij positieve beleggingsrendementen in beginsel alleen de buffer en daarmee de dekkingsgraad toeneemt. Het (verwachte) pensioen neemt onder de huidige regels alleen toe wanneer de pensioenen verhoogd kunnen worden door (inhaal)indexatie.
De Wet toekomst pensioenen gaat met name over een fundamentele herziening van het pensioen dat u via uw werkgever opbouwt, zoals uw pensioen bij Philips Pensioenfonds.
De Wet toekomst pensioenen gaat uit van twee soorten pensioenregelingen die afgesproken kunnen worden tussen de werkgevers en de vakbonden. In beide regelingen geldt dat u een eigen pensioenpot heeft. In de zogenoemde solidaire premieregeling gaat het om een pensioenpot bestaande uit een aandeel in een collectief belegd pensioenkapitaal. Deze regeling is nieuw. Op dit moment zijn er naast regelingen waarin u een persoonlijk pensioenvermogen heeft (zogenoemde individuele beschikbare-premieregelingen), ook nog regelingen waarin aan deelnemers pensioenaanspraken worden toegezegd. Bij Philips, Signify en Versuni gebeurt dat op basis van een door de ondernemingen betaalde vaste premie. Als deze premie voldoende is voor het toekennen van de geambieerde pensioenopbouw, wordt deze toegekend. Is dat niet het geval, dan wordt het opbouwpercentage verlaagd. Regelingen als deze bestaan niet meer binnen het nieuw pensioenstelsel.
De solidaire premieregeling (eerder ‘Nieuwe pensioencontract’ genoemd) is een premieregeling waarin u als deelnemer een pensioenkapitaal opbouwt in een eigen pensioenvermogen . Uw pensioenvermogen wordt samen met het pensioenkapitaal van andere deelnemers, collectief belegd in het pensioenfonds. Uw pensioenvermogen bestaat uit een aandeel in dit collectief belegde vermogen. Het rendement dat wordt behaald op de verschillende beleggingscategorieën, wordt verdeeld over de deelnemers, op basis van leeftijd. Na een goed beleggingsjaar gaat de pensioenvermogen van jongeren dan relatief meer omhoog dan die van ouderen, na een slecht beleggingsjaar gaat de pot van jongeren juist relatief meer omlaag dan die van ouderen. Achterliggende gedachte daarbij is dat een jongere deelnemer meer beleggingsrisico kan lopen dan een oudere deelnemer. Een jongere heeft namelijk een langere periode voor herstel na een slecht beleggingsjaar. Deze pensioenregeling is een nieuw soort regeling die het huidige pensioenstelsel niet kent.
Een belangrijk punt in de Wet toekomst pensioenen is de aanpassing van de wijze waarop het pensioen wordt opgebouwd en de pensioenpremie die daarvoor wordt betaald. Nu bouwt elke werknemer met hetzelfde salaris, ongeacht zijn of haar leeftijd, jaarlijks evenveel pensioen op. Omdat de premie van jongere deelnemers langer kan renderen dan die van oudere deelnemers, is de pensioenopbouw voor jongeren goedkoper dan voor ouderen. Bij Philips Pensioenfonds wordt daarmee rekening gehouden en wordt door de werkgevers voor jongeren ook minder premie betaald dan voor ouderen*. Bij veel pensioenfondsen is dat echter niet het geval en wordt voor alle deelnemers, ongeacht hun leeftijd, dezelfde premie gerekend. Zowel bij Philips Pensioenfonds als bij die andere fondsen, is de pensioenopbouw voor iedereen gelijk. Omdat de pensioenopbouw voor jongeren goedkoper is, is het in de ogen van het kabinet en sociale partners eerlijker, als zij bij alle pensioenfondsen voor dezelfde pensioenopbouw minder premie zouden betalen (zoals nu bij Philips Pensioenfonds). Of als zij meer pensioenopbouw zouden krijgen voor dezelfde premie. Voor die laatste variant is in de Wet toekomst pensioenen gekozen. In het nieuwe stelsel is voor alle deelnemers aan een pensioenregeling dezelfde premie beschikbaar. Daarmee gaan jongeren meer pensioen opbouwen dan nu, ouderen juist minder.
Er lijkt op zich wat voor te zeggen dat dit eerlijker is dan de huidige systematiek, maar deze overstap creëert wel een overgangsprobleem. Bestaande pensioenopbouwers, en in het bijzonder deelnemers ‘van middelbare leeftijd’, gaan immers in de toekomst minder pensioen opbouwen, zonder dat zij in het verleden een hogere pensioenopbouw hebben gehad. Dit nadeel moet volgens het kabinet en landelijke sociale partners gecompenseerd worden.
Daarmee kunnen aanzienlijke kosten gemoeid zijn. Meer informatie over compensatie vindt u bij de vraag ‘Is er compensatie voor deelnemers die er financieel op achteruitgaan?’.
* Als alle door de werkgevers betaalde premies worden opgeteld en dit totaalbedrag wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslagsom (de pensioengrondslag is het salaris waarover pensioen wordt opgebouwd), komt daar voor de flexregeling 29,4% uit. Dit is het in totaal verschuldigde premiepercentage dat ook is terug te vinden in het pensioenreglement. Dit percentage geldt voor een tussen werkgevers en pensioenfonds overeengekomen periode. Werknemers betalen een eigen bijdrage van 8% (Philips), 2% (Versuni) of 5% (Signify) die onderdeel is van de genoemde 29,4%. Signify-medewerkers die onder het Flex-ES reglement vallen betalen 2% van de pensioengrondslag aan de werkgever.
Ook de opgebouwde pensioenen vallen straks onder de regels van het nieuwe systeem vallen. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’. Dit besluit geldt voor alle opgebouwde pensioenen in het huidige systeem en het is niet mogelijk om zelf te kiezen om het opgebouwde pensioen in het huidige systeem achter te laten.
In de hoofdlijnennotitie over de uitwerking van het Pensioenakkoord, die Minister Koolmees op 22 juni 2020 naar de Tweede Kamer stuurde, staat over de doelen en randvoorwaarden waaraan een nieuw stelsel moet voldoen het volgende:
‘In het in 2019 gesloten Pensioenakkoord zijn de volgende doelen afgesproken waaraan het nieuwe pensioenstelsel moet voldoen:
- Het nieuwe pensioenstelsel moet eerder perspectief bieden op een koopkrachtig pensioen. In goede tijden gaan pensioenen eerder omhoog, maar in slechte tijden ook eerder omlaag.
- Het stelsel moet transparanter en persoonlijker zijn.
- Het stelsel moet beter aansluiten bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.
Daarnaast is in het Pensioenakkoord een aantal randvoorwaarden gesteld:
- De ouderdomspensioenen blijven levenslang uitgekeerd worden.
- De herziening is geen versobering. Er blijft voldoende ruimte om de huidige doelstelling voor het te verwachten pensioen te realiseren.
- De premies en de pensioenuitkeringen moeten zo stabiel mogelijk zijn.
- De overstap moet voor alle belanghebbenden en generaties evenwichtig uitpakken.
- Eventuele nadelen van de transitie worden adequaat gecompenseerd.
- Bestaande pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen worden zo veel mogelijk meegenomen naar het nieuw gekozen pensioencontract.
- Pensioenuitvoerders moeten voldoende ruimte houden om beleggingsrendement te boeken.
- De overgang moet uitvoerbaar zijn en financieel haalbaar.’
Aan sommige van de genoemde doelen en randvoorwaarden wordt zonder meer voldaan. Zo is evident dat het pensioen via de eigen pensioenvermogens persoonlijker wordt en dat het nieuwe stelsel leidt tot stabielere premies.
Op andere punten is nu reeds duidelijk dat daaraan (vrijwel zeker) niet wordt voldaan of dat het nieuwe stelsel daarop geen verbetering brengt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de stabiliteit van de pensioenuitkeringen, waarbij het wel goed is om te weten dat er mogelijkheden zijn om dit risico te beperken, zoals het spreiden van rendementen en het instellen van een solidariteitsreserve.
Het Pensioenakkoord heeft uiteindelijk geleid tot de Wet toekomst pensioenen, die op 1 juli 2023 van kracht is geworden.
In het nieuwe stelsel hebben alle deelnemers een persoonlijk pensioenvermogen. Het zal voor iedere deelnemer duidelijk zijn, hoeveel geld er op enig moment in die pot zit en welke ontwikkelingen daaraan in positieve (bijvoorbeeld premie en positieve beleggingsrendementen) of negatieve zin (bijvoorbeeld uitkeringen en negatieve beleggingsrendementen) hebben bijgedragen. In zoverre is pensioen in het nieuwe stelsel transparant.
Op welke pensioenuitkering deelnemers op grond van het vermogen in hun pensioenpot uiteindelijk kunnen rekenen, is echter niet duidelijk. Dit is immers afhankelijk van onzekere toekomstige ontwikkelingen, zoals de beleggingsrendementen die behaald gaan worden. Die rendementen zijn in het nieuwe stelsel directer dan nu bepalend voor de hoogte van het pensioen van de individuele deelnemers. Daarmee neemt de onzekerheid over de hoogte van de uitkering toe. In die zin wordt pensioen dus niet transparanter in het nieuwe stelsel.
Kortom: het nieuwe stelsel is transparanter over wat er op enig moment in de persoonlijke pensioenvermogens van de deelnemers zit, maar niet over de hoogte van de uit te keren pensioenen.
De nieuwe pensioenregels zijn vastgelegd in de Wet toekomst pensioenen. Het gaat dus om wettelijke regels waaraan alle pensioenregelingen in Nederland moeten gaan voldoen. Het gaat dus zeker niet alleen om de pensioenen bij Philips Pensioenfonds.
Het Bestuur moet de komende periode (2025) gaan toetsen of de nieuwe pensioenregeling uitvoerbaar is. Hoewel deze toets formeel gezien nog moet plaatsvinden, lijkt het erop dat de uitkomst van de toets positief is en de regeling uitvoerbaar is.
In de Hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord is opgenomen, dat sociale partners afspraken maken over de nieuwe pensioenregeling (flexibele premieregeling of solidaire premieregeling), over de adequate compensatie van pensioenopbouwers voor een eventueel nadeel, over invaren en over het moment van overstappen naar het nieuwe stelsel. De werkgevers zijn wettelijk verplicht al deze keuzes en de overwegingen en berekeningen die daaraan ten grondslag liggen, vast te leggen in een transitieplan. Het transitieplan wordt betrokken bij de opdrachtaanvaarding door het pensioenfondsbestuur. Pensioenfondsen worden verplicht om voor de transitie een implementatieplan op te stellen. In dit plan zetten zij uiteen op welke wijze de uitvoering van de nieuwe pensioenregeling wordt voorbereid en uitgevoerd. Zij moeten daarin onderbouwen hoe zij de nieuwe regeling kunnen uitvoeren met inachtneming van evenwichtige belangenafweging en gelijke-behandelingswetgeving.
Het initiatief voor het maken van afspraken over de nieuwe pensioenregeling, invaren en compensatie van pensioenopbouwers ligt dus formeel bij de sociale partners. Uitvoering van die regeling is echter alleen mogelijk indien het pensioenfonds de opdracht om die regeling uit te voeren, aanvaardt. Dat kan het Algemeen Bestuur van het Fonds alleen doen, als het van oordeel is dat op evenwichtige wijze rekening is gehouden met de belangen van alle deelnemersgroepen. Vanwege de vereiste instemming van het pensioenfondsbestuur doen sociale partners er in de praktijk verstandig aan om pensioenfondsen in een vroegtijdig stadium te betrekken bij hun plannen. Ook vanuit het oogpunt van het efficiënt inzetten van aanwezige kennis is dit overigens aan te bevelen. Bij Philips, Signify en Versuni is het een goed gebruik om Philips Pensioenfonds tijdig aan te haken bij het ontwikkelen van een nieuwe pensioenregeling. Dat is ook dit keer gebeurd.
In zijn algemeenheid geldt dat pensioenfondsen op grond van de wet verplicht zijn om correct, duidelijk, tijdig en evenwichtig te communiceren. Dit laatste betekent onder meer, dat een compleet plaatje wordt geschetst en naast de voordelen van een bepaalde keuze, ook de nadelen worden belicht.
Specifiek voor de transitie geldt dat pensioenfondsbesturen een zogenoemd implementatieplan moeten opstellen. Onderdeel daarvan is het communicatieplan. Dit plan wil het Bestuur medio 2025 afronden. In het communicatieplan moet onder meer worden opgenomen hoe het pensioenfonds het voor de deelnemers inzichtelijk maakt welke gevolgen de transitie heeft voor de hoogte van het pensioen. Verder moeten pensioenopbouwers en houders van premievrije polissen inzicht krijgen in de hoogte van het pensioen dat zij vóór de overstap mochten verwachten en het verwachte pensioen na de transitie. Zij worden hierover geïnformeerd met behulp van de zogenaamde navigatiemetafoor. Deze navigatiemetafoor laat het bedrag van het ouderdomspensioen zien in een verwacht, pessimistisch en optimistisch scenario. Pensioenontvangers wordt eveneens inzicht gegeven in de hoogte van de pensioenen voor en na de transitie. Ook informeert het pensioenfonds alle deelnemers over de afspraken die zijn gemaakt over de compensatie voor pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe stelsel en de financiering daarvan.
De situatie bij Philips Pensioenfonds wijkt af van die bij veel andere fondsen. Philips Pensioenfonds is namelijk een fonds met relatief veel pensioenontvangers in de populatie. Daarnaast speelt in zijn algemeenheid dat het niveau van de dekkingsgraad, en dus van de buffer, bij elk pensioenfonds anders is. Beide punten kunnen van belang zijn in de discussies (binnen het Algemeen Bestuur van het Fonds en met Philips, Signify, Versuni en de vakbonden) rond onder meer invaren, compensatie van pensioenopbouwers en de omvang en wijze van vullen van de solidariteitsreserve. Deze punten zijn daarin dan ook uitdrukkelijk meegenomen in de gemaakte afspraken. Het is daarbij van groot belang alle relevante feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang te bezien. Nu de inhoud van de regeling en de financiering daarvan is ingevuld, kan worden uitgerekend wat de regeling naar verwachting betekent voor de diverse groepen deelnemers. Deze berekeningen zijn opgenomen in het transitieplan van de sociale partners. Het Bestuur van Philips Pensioenfonds maakt ook gebruik van berekeningen om te beoordelen of de nieuwe pensioenregeling evenwichtig is.
Als er besloten wordt tot invaren, dan krijgen ook de premievrije polishouders een eigen pensioenvermogen waarop de nieuwe regels van toepassing zijn. Het pensioen zal dan ook voor premievrije polishouders meer gaan meebewegen met de economie. Een belangrijk verschil met een pensioenopbouwer is dat er geen premie meer wordt gestort in het persoonlijke pensioenvermogen. Ook krijgen premievrije polishouders geen compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek. Die compensatie heeft namelijk betrekking op de toekomstige opbouw en deze deelnemers bouwen geen pensioen meer op bij Philips Pensioenfonds. Als deze deelnemers nu elders werken en pensioen opbouwen, hebben zij mogelijk wel recht op compensatie bij die werkgever als zij daar in dienst zijn op het moment dat die werkgever overgaat naar een pensioenregeling onder de Wet toekomst pensioenen.
In het transitieplan van sociale partners is een pensioendoelstelling opgenomen. Deze doelstelling luidt: ten minste 70% van de gemiddelde geïndexeerde pensioengrondslag op de pensioenrichtleeftijd, met een kans van ten minste 50% .Deze doelstelling geldt voor een 25-jarige die zijn gehele werkzame leven pensioen opbouwt in de nieuwe pensioenregeling. Dit betekent dat het pensioen naar verwachting gemiddeld genomen redelijk vergelijkbaar zal zijn met dat in de huidige pensioenregeling.
Hoeveel premie uw werkgever inlegt voor uw pensioen, wordt bepaald in het cao-overleg tussen werkgever en vakbonden. Dat is nu al zo en dat blijft ook in het nieuwe pensioenstelsel het geval. Daar kan in de toekomst een lagere, maar ook een hogere inleg worden afgesproken.
In de gemaakte afspraken bij Philips is het uitgangspunt dat de totale premie ongewijzigd blijft. Wel zal de eigen bijdrage van de medewerkers van Philips worden verhoogd van 2% naar 8% van de pensioengrondslag (waardoor de werkgeversbijdrage 6% van de pensioengrondslag daalt). Als compensatie hiervoor zijn de salarisschalen in oktober 2024 verhoogd. Bij Signify en Versuni is de werknemersbijdrage niet gewijzigd. CAO-medewerkers bij Signify blijven 5% van de pensioengrondslag betalen en medewerkers van Versuni betalen 2% van de pensioengrondslag.
Bij het afsluiten van een hypotheek vraagt uw financieel adviseur om gegevens over uw inkomen, nu en in de toekomst. In uw pensioeninformatie ziet u naast de hoogte van uw persoonlijk pensioenvermogen ook uw toekomstige inkomen in verschillende scenario’s. Die informatie zal uw financieel adviseur gebruiken om u te adviseren over het hypotheekproduct dat het beste past bij uw situatie en hoeveel hypotheek u kunt nemen.
In de nieuwe pensioenregeling zijn de pensioenontvangers bij Philips Pensioenfonds beschermd tegen tegenvallende (beleggings)resultaten door de solidariteitsreserve. Deze reserve wordt bij de start van de nieuwe pensioenregeling gevuld vanuit de buffer van het Pensioenfonds en daarna door een beperkte inhouding op positieve (beleggings)resultaten van de pensioenontvangers en de andere deelnemers vanaf de leeftijd van 55 jaar. Uit de solidariteitsreserve kunt u een aanvulling op uw pensioen krijgen als uw pensioen (zonder reserve) verlaagd zou moeten worden. Voorwaarde hiervoor is dat er voldoende vermogen in de solidariteitsreserve zit. Het betekent wel dat het deel van het fondsvermogen dat naar de reserve gaat, niet gebruikt kan worden om in de persoonlijke potjes van deelnemers op te nemen.
Er is nu inderdaad sprake van een collectief vermogen voor alle deelnemers gezamenlijk. Het Bestuur beheert het collectieve vermogen en draagt zorg voor een evenwichtig geheel en evenwichtige belangenbehartiging. U heeft geen recht op een deel van dat vermogen maar een aanspraak op een pensioenuitkering.
Het uitgangspunt van het nieuwe pensioenstelsel is om dit meer persoonlijk te maken door iedere deelnemer inzicht te geven in het eigen pensioenvermogen. Dit pensioenvermogen wordt ook straks nog steeds collectief belegd.
In de nieuwe solidaire premieregeling wordt het totale pensioenvermogen nog steeds collectief belegd. Er wordt dus één beleggingsrendement behaald. Dat betekent echter niet dat alle deelnemers dat rendement ook bijgeschreven krijgen op hun individuele pensioenpot. Volgens de wet moet het rendement leeftijdsafhankelijk worden toebedeeld aan de deelnemers. De reden daarvoor is dat onderliggend voor oudere deelnemers met een kortere beleggingshorizon minder in zakelijke waarden (bijvoorbeeld aandelen) wordt belegd dan voor jongere deelnemers. Zodoende is er eigenlijk sprake van een beleggingsbeleid dat voor elke leeftijd anders is. Omdat wij het moeilijk vinden om te communiceren in de vorm van toedelingsregels, hebben wij het daarom steeds over een leeftijdsafhankelijk beleggingsrendement dat op de persoonlijke pensioenvermogens wordt bijgeschreven.
In het nieuwe stelsel ligt het beleggingsrisico bij de deelnemer. In de huidige regeling van Philips Pensioenfonds is dit feitelijk ook al zo. Maar in het nieuwe stelsel ziet u de beleggingsresultaten directer terug in uw pensioenpot of in de hoogte van uw uitkering. Uw pensioen gaat directer meebewegen met de economie. Daardoor heeft u kans op een hoger pensioen (bij positieve beleggingsrendementen) maar loopt u ook het risico van een lager pensioen (bij tegenvallende beleggingsrendementen). Uw pensioen wordt dus minder zeker. Overigens zijn de pensioenontvangers bij Philips Pensioenfonds beschermd tegen tegenvallende (beleggings)resultaten door de solidariteitsreserve. Deze reserve wordt bij de start van de nieuwe pensioenregeling gevuld vanuit de buffer van het Pensioenfonds en daarna door een beperkte inhouding op positieve (beleggings)resultaten van de pensioenontvangers en de andere deelnemers vanaf de leeftijd van 55 jaar. Uit de solidariteitsreserve kunt u een aanvulling op uw pensioen krijgen als uw pensioen (zonder reserve) verlaagd zou moeten worden. Voorwaarde hiervoor is dat er voldoende vermogen in de solidariteitsreserve zit. De stabiliteit van de uitkeringen wordt bovendien ook nog worden vergroot door de financiële resultaten (zowel positief als negatief) over een aantal jaren te spreiden.
Tijdlijn
Vragen en antwoorden
De pensioenregeling die uitgaat van de nieuwe wettelijke regels, moet uiterlijk op 1 januari 2028 zijn ingeregeld. Voor de deelnemers van Philips Pensioenfonds is gepland dat de nieuwe pensioenregeling vanaf 1 januari 2027 gaat gelden. Het duurt dus nog best even voordat u er concreet iets van merkt.
Philips en vakorganisaties hebben met elkaar een overeenkomst gesloten over hoe de pensioenregeling er onder de Wet toekomst pensioenen op hoofdlijnen uit gaat zien. De kern van de gemaakte afspraken is dat vanaf 1 januari 2027 een solidaire premieregeling van kracht wordt. Philips Pensioenfonds kan maar één type pensioenregeling uitvoeren voor een efficiënte en zo eenvoudig mogelijke uitvoering. Dat betekent dat alle ondernemingen die aangesloten willen blijven bij Philips Pensioenfonds deze keuze moeten volgen. Zowel Signify als Versuni volgen de keuze van Philips.
Voordat Philips Pensioenfonds overgaat naar de toekomstige pensioenregeling volgens de nieuwe pensioenregels, ontvangt u informatie over wat deze overgang voor u persoonlijk betekent. Uiterlijk op 1 januari 2028 gaat de nieuwe pensioenregeling voor u gelden. Hoe dichterbij het moment van overgang, hoe persoonlijker de informatie zal zijn die u ontvangt. Maar voordat we u persoonlijk kunnen informeren, houden we u op de hoogte van het proces en actualiteiten over de nieuwe pensioenregels. Bovendien kunnen we u wel in meer algemene zin informeren over wat de nieuwe regeling naar verwachting gaat betekenen voor uw toekomstige pensioen. U leest hierover meer in de editie van Generaties die eind december 2024 is verschenen.
Zorgvuldigheid staat voorop bij de overgang naar de nieuwe pensioenregels. De nieuwe pensioenregels betekenen een van de grootste wijzigingen in de afgelopen jaren voor ons pensioenstelsel. Dat proces moet niet overhaast worden doorlopen.
Uw werkgever en vakorganisaties hebben samen afspraken gemaakt voor de periode vanaf 1 januari 2025 tot de invoering van een pensioenregeling onder het nieuwe pensioenstelsel. Hierin zijn alleen enkele aanpassingen afgesproken voor het arbeidsongeschiktheidspensioen.
In dit nieuwsbericht leest u alles over het besluitvormingsproces om te komen tot de nieuwe pensioenregeling.
Rente
Vragen en antwoorden
Vooraf staat niet vast hoeveel pensioen u na pensionering kunt krijgen uit uw pensioenvermogen. Dat is namelijk afhankelijk van het pensioenvermogen op de pensioendatum, maar ook van het niveau van de rente als u met pensioen gaat. De rente is namelijk een belangrijke maatstaf om te bepalen hoeveel geld er moet zijn om het pensioen levenslang uit te kunnen keren. Hoe hoger de rente, hoe hoger het uit het pensioenvermogen te krijgen pensioen en omgekeerd.
Als er na de pensioendatum meer rendement wordt gemaakt dan de rente, dan kan het pensioen na ingang verhoogd worden. Daar staat tegenover dat het pensioen ook verlaagd kan worden als het tegenzit.
Vóór de pensioendatum wordt het beleggingsrisico afgebouwd en wordt er steeds meer belegd in veilige beleggingen zoals staatsobligaties. Die beleggingen beschermen tegen veranderingen van de rente. Naarmate de pensioendatum dichterbij komt, wordt u zo beschermd tegen de risico’s rond de inkoop van pensioen op de pensioendatum.
De jaarlijkse uitkering zal periodiek aangepast worden op basis van de marktomstandigheden op dat moment. De rente blijft ook na ingang een belangrijke maatstaf om te bepalen hoeveel pensioen er kan worden uitgekeerd vanuit het persoonlijk pensioenvermogen.
Na de pensioendatum wordt het pensioenvermogen deels belegd in veilige beleggingen zoals staatsobligaties. Die beleggingen beschermen tegen veranderingen van de rente.
Voor de inkoop van pensioen uit het persoonlijke pensioenvermogen wordt, zoals het er nu naar uitziet, een door DNB voorgeschreven rentecurve gebruikt. De wet noemt dit ook wel het ‘projectierendement’. Dit is de risicovrije rente met een op- of afslag.
Bij een hoger projectierendement dan de risicovrije rente begint de pensioenuitkering hoog, maar is er daarna meer kans op tegenvallers. Als het slecht gaat met de beleggingen, zal de uitkering bovendien meer verlaagd moeten worden.
Bij een lager projectierendement begint de pensioenuitkering lager, maar is er een grotere kans op meevallers en dus een stijging van de pensioenuitkering. Als het slecht gaat met de beleggingen zal de uitkering bovendien minder (vaak )verlaagd hoeven worden met een lager projectierendement.
De toekomstige pensioenregeling wordt persoonlijker, met een eigen inleg en eigen rendement dat invloed heeft op uw pensioenvermogen. De rente en het rendement dat in de toekomst behaald wordt, zijn beide onzekerheden in de toekomstige regeling. Er wordt rekening gehouden met die onzekerheden, bijvoorbeeld door het beleggingsrisico steeds verder af te bouwen naarmate u dichter bij uw pensioendatum komt. Zo wordt u als deelnemer beschermd tegen deze risico’s. Bovendien zijn de pensioenontvangers bij Philips Pensioenfonds beschermd tegen tegenvallende (beleggings)resultaten door de solidariteitsreserve. Deze reserve wordt bij de start van de nieuwe pensioenregeling gevuld vanuit de buffer van het Pensioenfonds en daarna door een beperkte inhouding op positieve (beleggings)resultaten van de pensioenontvangers en de andere deelnemers vanaf de leeftijd van 55 jaar. Uit de solidariteitsreserve kunt u een aanvulling op uw pensioen krijgen als uw pensioen (zonder reserve) verlaagd zou moeten worden. Voorwaarde hiervoor is dat er voldoende vermogen in de solidariteitsreserve zit.
Met pensioen gaan of met pensioen zijn
Vragen en antwoorden
De berekeningen uit het transitieplan zien er positief uit voor alle deelnemers. Philips Pensioenfonds heeft een goede financiële gezondheid met een actuele dekkingsgraad van ongeveer 122% (stand oktober 2024). Als we ervan uitgaan dat de dekkingsgraad tot het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling niet meer dan 2-procentpunten daalt en wij besluiten de afspraken uit het transitieplan uit te voeren, kunnen we berekenen wat de afspraken in het transitieplan naar verwachting betekenen voor uw toekomstige pensioen.
Kortgezegd komt dat neer op het volgende:
- Direct na overgang is het pensioen voor alle deelnemers hoger dan in de huidige pensioenregeling.
- Ook over de gehele uitkeringsperiode bezien is het pensioen voor alle deelnemers naar verwachting hoger dan in de huidige pensioenregeling.
- De ingegane pensioenen zijn via de zogenoemde solidariteitsreserve in hoge mate beschermd tegen dalingen. Als het pensioen eerder omhoog is gegaan, is ook dit hogere pensioen in hoge mate beschermd tegen dalingen. Door de bescherming is de kans op een daling van het pensioen in de uitkeringsfase kleiner dan in de huidige pensioenregeling.
- Het pensioen stijgt, over een langere tijd gemeten, naar verwachting met gemiddeld 2% per jaar. Dit betekent dat het pensioen naar verwachting zijn koopkracht (grotendeels) behoudt.
Dit klinkt heel positief. Zijn er ook risico’s?
Ja, uiteraard. Ontwikkelingen op rente- en aandelenmarkten zijn onvoorspelbaar en beleggingsrendementen kunnen daarom tegenvallen. Ook de inflatie kan hoger zijn dan wij nu verwachten en dat holt op termijn de koopkracht van het pensioen uit. Deze risico’s bestaan ook in de huidige pensioenregeling. In de huidige pensioenregeling bent u tegen tegenvallende beleggingsresultaten beschermd door de buffer die het Pensioenfonds moet aanhouden. Hoe zit dat in de nieuwe pensioenregeling?
Risico’s voor pensioenontvangers
In de nieuwe pensioenregeling zijn de pensioenontvangers bij Philips Pensioenfonds beschermd tegen tegenvallende (beleggings)resultaten door de solidariteitsreserve. Deze reserve wordt bij de start van de nieuwe pensioenregeling gevuld vanuit de buffer van het Pensioenfonds en daarna door een beperkte inhouding op positieve (beleggings)resultaten van de pensioenontvangers en de andere deelnemers vanaf de leeftijd van 55 jaar. Uit de solidariteitsreserve kunt u een aanvulling op uw pensioen krijgen als uw pensioen (zonder reserve) verlaagd zou moeten worden. Voorwaarde hiervoor is dat er voldoende vermogen in de solidariteitsreserve zit.
Risico’s voor pensioenopbouwers en premievrije polishouders
De pensioenopbouwers en premievrije polishouders zijn voorafgaand aan pensionering niet beschermd door de solidariteitsreserve. In de nieuwe pensioenregeling is er geen financiële buffer meer. Daardoor hebben negatieve beleggingsrendementen ook direct een negatieve invloed op het persoonlijk pensioenvermogen en op het verwachte pensioen. Daar staat als voordeel tegenover, dat positieve beleggingsrendementen ook direct zorgen voor een stijging van het verwachte pensioen. Dit terwijl in het huidige stelsel bij positieve beleggingsrendementen in beginsel alleen de buffer en daarmee de dekkingsgraad toeneemt. Het (verwachte) pensioen neemt onder de huidige regels alleen toe wanneer de pensioenen verhoogd kunnen worden door (inhaal)indexatie.
De nieuwe regels gaan ervan uit dat alle pensioenen die nu zijn opgebouwd, dus ook van diegenen die al met pensioen zijn, onder de nieuwe regels gaan vallen. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’. Van de hoofdregel kan worden afgeweken, als dat voor bepaalde deelnemersgroepen tot een onevenredig nadeel zou leiden. Of er bij Philips Pensioenfonds sprake gaat zijn van invaren van de opgebouwde pensioenen, is nu nog niet duidelijk. Daarover vindt op een later moment besluitvorming plaats. Het besluit geldt in principe voor de in het huidige systeem opgebouwde pensioenen van alle deelnemers en het is niet mogelijk om zelf te kiezen om naar de nieuwe pensioenregels te gaan of om in het huidige systeem te blijven.
Als er wordt gekozen voor invaren, verwachten we dat bij Philips Pensioenfonds maatregelen zullen worden getroffen die tot doel hebben een verlaging in de uitkeringen van jaar op jaar zoveel mogelijk te beperken. Maar helemaal voorkomen van een daling kunnen we niet en ook kleine schommelingen in inkomen kunnen voor bepaalde groepen deelnemers bijzonder vervelend zijn.
Overigens bestaat de mogelijkheid dat deelnemers via een referendum alsnog invloed kunnen uitoefenen wat betreft het invaren van de opgebouwde pensioenen. Daarover wordt momenteel gesproken in de Tweede Kamer.
Nee, u krijgt pensioen zolang u leeft. U hoeft zich geen zorgen te maken dat er geen geld meer is voor uw pensioen.
Op de pensioendatum wordt het jaarlijkse pensioen vastgesteld mede op basis van de levensverwachting. Dat betreft dan het jaarlijkse pensioen dat een deelnemer krijgt uit het eigen pensioenvermogen. U zou dan kunnen denken dat het pensioenpotje leeg is zodra een deelnemer die levensverwachting heeft bereikt. Als een deelnemer ouder wordt dan van tevoren werd verwacht, zou deze deelnemer vanaf dat moment geen pensioen meer ontvangen. Dat is uiteraard niet de bedoeling.
In de Wet toekomst pensioenen is vastgelegd dat dit zogenoemde langlevenrisico moet zijn gedekt. Op die manier is er ook pensioeninkomen als men ouder wordt dan verwacht. Het nog aanwezige pensioenvermogen van deelnemers die juist eerder overlijden dan verwacht, wordt verdeeld over de deelnemers die langer leven dan verwacht. De aanvulling van het pensioenvermogen naarmate u ouder wordt, gebeurt dus jaarlijks en geleidelijk en niet pas vanaf het moment dat u ouder bent geworden dan verwacht.
Dat wil overigens niet zeggen dat een deelnemer helemaal geen langlevenrisico loopt. Als er minder deelnemers overlijden dan verwacht, komt er minder kapitaal beschikbaar dan nodig voor aanvulling van het pensioenvermogen van deelnemers die langer leven. Daar staat tegenover dat het pensioenvermogen meer dan nodig aangevuld wordt als er meer deelnemers overlijden dan verwacht. Dit effect is echter veel minder dan het beleggingsrisico dat een deelnemer loopt. Bovendien is het effect bij ons Fonds sowieso relatief beperkt, omdat het aantal deelnemers dat jaarlijks overlijdt vrij stabiel is vanwege onze omvang.
In algemene zin maakt het geen verschil of u net voor of net na transitie met (vroeg)pensioen gaat. De nieuwe pensioenregels gelden in beide gevallen voor de nieuwe pensioenopbouw vanaf de invoering van de nieuwe pensioenregels. Aangezien sociale partners (Philips en vakorganisaties) het Fonds hebben verzocht om gebruik te maken van de mogelijkheid van invaren, zullen de nieuwe pensioenregels ook gelden voor het reeds opgebouwde pensioen én het pensioen dat al is ingegaan vóór overgang naar de nieuwe pensioenregeling.
Eerder met pensioen gaan, betekent wel dat u geen recht meer heeft op de compensatieregeling . Hiervoor geldt het volgende: het afschaffen van de doorsneesystematiek heeft alleen betrekking op de toekomstige pensioenopbouw. Als u met pensioen gaat of uit dienst vóór de transitie, is er geen toekomstige opbouw meer en dus bij ons Pensioenfonds ook geen nadeel meer van het afschaffen van de doorsneesystematiek. Als deelnemer doet u er verstandig aan om de compensatie mee te wegen in het besluit over het kiezen van uw pensioenleeftijd of uitdiensttredingsdatum. De compensatie krijgt u namelijk alleen als u op het transitiemoment pensioen opbouwt bij Philips Pensioenfonds.
Dat werkt hetzelfde als in de huidige pensioenregeling: als u eerder met pensioen gaat, wordt het jaarlijkse pensioenbedrag dat u ontvangt lager. Dat heeft twee oorzaken. Als eerste geldt dat uw pensioenopbouw eerder stopt, namelijk op het moment dat uw pensioen ingaat. Vanaf uw pensionering wordt dus geen pensioenpremie meer gestort in uw pensioenpot. Ten tweede geldt dat uw pensioen eerder ingaat en daardoor dus langer moet worden uitbetaald. Het bedrag dat u per jaar ontvangt, wordt dan lager.
Eerder met pensioen gaan, betekent wel dat u geen recht meer heeft op de compensatieregeling . Hiervoor geldt het volgende: het afschaffen van de doorsneesystematiek heeft alleen betrekking op de toekomstige pensioenopbouw. Als u met pensioen gaat of uit dienst vóór de transitie, is er geen toekomstige opbouw meer en dus bij ons Pensioenfonds ook geen nadeel meer van het afschaffen van de doorsneesystematiek. Als deelnemer doet u er verstandig aan om de compensatie mee te wegen in het besluit over het kiezen van uw pensioenleeftijd of uitdiensttredingsdatum. De compensatie krijgt u namelijk alleen als u op het transitiemoment pensioen opbouwt bij Philips Pensioenfonds.
Uw persoonlijk pensioenvermogen wordt collectief belegd volgens het gezamenlijke beleggingsbeleid, net als in de huidige situatie. U kunt dus geen eigen beleggingskeuzes maken.
Het uitgangspunt van het nieuwe pensioenstelsel is om het pensioenvermogen na de pensioendatum te blijven beleggen. Dat noemen we het variabele pensioen. Door het pensioenvermogen (deels) te blijven beleggen, kan er ook na de pensioendatum extra rendement worden gemaakt voor verhoging van het pensioen.
De ‘verdeelsleutel’ of de ‘invaarmethode’ geeft aan op welke wijze de financiële buffer van het Fonds wordt verdeeld over de persoonlijke pensioenvermogens van de deelnemers.
In het huidige stelsel heeft Philips Pensioenfonds een reële ambitie. Dat betekent dat het Fonds streeft naar volledige pensioenopbouw en volledige indexatie voor alle deelnemers. Deze reële ambitie is ook het startpunt geweest van het denken over de inrichting van de pensioenregeling in het nieuwe stelsel en over de transitie naar die nieuwe pensioenregeling.
Ook bij het denken over de meest evenwichtige wijze om dit laatste te doen, is het startpunt de reële ambitie van het Fonds. Tegen de achtergrond van deze ambitie is het passend en fair om bij het verdelen van de in het huidige stelsel opgebouwde buffer zowel rekening te houden met in het verleden opgelopen indexatieachterstanden als met toekomstige indexatie. Geen rekening houden met indexatieachterstanden uit het verleden zou met name in het nadeel zijn van ouderen. Geen rekening houden met toekomstige indexatie zou met name nadelig zijn voor jongeren.
In het transitieplan is als verdeelsleutel gekozen voor de zogenoemde 50/50-variant. Dat betekent dat indexatieachterstanden even zwaar wegen als toekomstige indexaties. Voor alle duidelijkheid: 50/50 houdt niet in dat er evenveel vermogen gaat naar indexatieachterstanden als naar toekomstige indexatie. Wat betekent het dan wel? In de persoonlijke pensioenvermogens van de deelnemers wordt een bedrag wordt gestort waarmee een bepaald (voor iedereen gelijk) percentage van de indexatie-ambitie in de toekomst kan worden gefinancierd, en een bedrag waarmee hetzelfde percentage van de (uniform vastgestelde) indexatieachterstand kan worden gefinancierd.
Het financieren van indexatieachterstanden kost relatief meer geld voor oudere deelnemers, omdat zij meer pensioen hebben opgebouwd dan jongere deelnemers. Daar staat tegenover dat voor jongere deelnemers relatief meer geld nodig is voor het realiseren van toekomstige indexatie dan voor oudere deelnemers. Er moet voor jongere deelnemers immers over een langere periode toekomstige indexatie worden gefinancierd.
Voor de huidige pensioenontvangers blijft de verhouding tussen het opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioen ongewijzigd. Dit geldt ook voor deelnemers met een nabestaandenpensioen dat afwijkt van het standaardpercentage van 70%. De hoogte van het nabestaandenpensioen kan namelijk hiervan afwijken, bijvoorbeeld vanwege andere percentages in het verleden en/of individuele keuzes die op de pensioendatum zijn gemaakt. Als het ouderdomspensioen verhoogd kan worden door het uitdelen van de buffer op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling, dan wordt het nabestaandenpensioen evenredig verhoogd, zodat de verhouding tussen het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen na de overgang gelijkblijft.
Met de in het transitieplan beschreven verdeelsleutel krijgt niet iedereen letterlijk de gemiste indexatie. In plaats daarvan is besloten om iedereen een uniforme verhoging te geven die gezien zou kunnen worden als compensatie voor in het verleden gemiste indexaties.
Er wordt daarvoor uitgegaan van een uniforme indexatie-achterstand. De uniforme indexatieachterstand is hierbij gebaseerd op de maximale indexatieachterstand van de pensioenontvangers, zoals gepubliceerd in het jaarverslag van het Fonds over 2023. Dat komt neer op een gemiste indexatie van 16,1%. De belangrijkste reden om te kiezen voor een uniforme indexatieachterstand is de eenvoud en uitlegbaarheid van deze aanpak.
In de praktijk hebben deelnemers vaak een minder grote indexatieachterstand dan de achterstand die is vermeld in het jaarverslag van het Fonds. De indexatieachterstand van een individuele deelnemer is immers afhankelijk van zijn/haar datum van indiensttreding, van de tijdens zijn/haar dienstverband toegekende indexatie en pensioenopbouw en van zijn/ haar salarisontwikkeling. De werkelijke indexatieachterstand per deelnemer varieert daarom sterk en zou op individueel niveau uitgerekend en uitgelegd moeten worden. Dat zou het zeer complex maken. Het doel is niet om iedereen exact een bepaald % van zijn/haar achterstand te geven, maar een totaalbedrag dat recht doet aan zowel het feit dat er geld nodig is om de koopkracht van opgebouwde rechten naar de toekomst toe te behouden als aan het feit dat er een indexatieachterstand is.
Compensatie
Vragen en antwoorden
In het huidige pensioensysteem wordt voor elke deelnemer dezelfde premie betaald, bij de ondernemingen aangesloten bij Philips Pensioenfonds bijna 30% van de pensioengrondslag. Maar voor de opbouw van pensioen hoeft voor een jongere medewerker eigenlijk minder premie betaald te worden en voor een oudere medewerker juist meer. De premie van de jongere kan immers langer rendement opleveren door de premie te beleggen. Concreet betekent dit dat die 30% voor een jongere eigenlijk te veel is en voor een oudere te weinig. Omdat pensioen nu collectief geregeld is, wordt het teveel dat voor een jongere deelnemer wordt betaald, nu gebruikt voor de pensioenopbouw van de oudere medewerker. Dat gebeurt nu zo binnen bijna alle pensioenregelingen. Dus zolang je altijd werkzaam bent, wordt er aan het begin van je loopbaan weliswaar teveel betaald, maar profiteer je later in je loopbaan weer van de premie van je op dat moment jongere collega’s. Onder de nieuwe pensioenregels wordt dit niet meer zo gedaan en wordt voor elke deelnemer dezelfde premie in zijn of haar pensioenvermogen gestort. Dat betekent dat bestaande medewerkers die van 'middelbare' leeftijd zijn, nog niet hebben kunnen profiteren van het oude stelsel en in het nieuwe stelsel geen hogere premie gestort krijgen dan hun jongere collega’s. Om die reden wordt er gekeken naar compensatie voor de groep die nadeel ondervindt van de overgang op een gelijke premie voor alle pensioenopbouwers.
In het huidige pensioenstelsel betalen jongere pensioenopbouwers mee aan de pensioenopbouw van hun oudere collega’s. In de nieuwe pensioenregeling is voor iedere pensioenopbouwer eenzelfde premie beschikbaar. Pensioenopbouwers van middelbare leeftijd zijn te jong zijn om maximaal geprofiteerd te hebben van het deels meebetalen door de jongeren aan hun pensioenopbouw in het huidige stelsel en te oud om nog te kunnen profiteren van de voor iedereen gelijke premie in het nieuwe stelsel.
Daardoor kan de pensioensituatie van deelnemers die nu van middelbare leeftijd zijn én nog pensioen opbouwen bij het Fonds, erop achteruitgaan op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling.
De compensatie komt kortgezegd op het volgende neer:
- Deze compensatie geldt voor alle pensioenopbouwers (inclusief arbeidsongeschikte deelnemers die premievrije pensioenopbouw hebben) die op het transitiemoment tussen de 40 en 68 jaar oud zijn.
- De beoogde compensatieregeling zorgt ervoor dat de transitie-effecten voor de 40- tot 68-jarige pensioenopbouwers meer gelijk worden getrokken met de omliggende leeftijdsgroepen. De compensatieregeling is dan ook nodig om de transitie naar de nieuwe pensioenregeling voor alle deelnemers evenwichtig vorm te geven.
Sociale partners hebben Philips Pensioenfonds gevraagd de compensatie uit het fondsvermogen te financieren op het transitiemoment, voor zover de dekkingsgraad voldoende is (zo’n 106% of hoger). Als de dekkingsgraad onverhoopt lager is, vindt de compensatie geheel of gedeeltelijk plaats uit het premiebudget. Als en zodra die situatie zich voordoet, maken sociale partners aanvullende afspraken over de precieze invulling daarvan.
Ja, er is naar verwachting bij de meeste pensioenregelingen nog steeds sprake van solidariteit tussen jongere en oudere deelnemers, maar minder dan in het huidige stelsel. Het zogenoemde langlevenrisico en de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s blijven gezamenlijk gedragen worden.
Er is voortaan echter geen sprake meer van leeftijdssolidariteit wat betreft de pensioenopbouw. Iedere deelnemer met hetzelfde salaris krijgt voortaan dezelfde premie in zijn pensioenpot gestort. Een jongere kan met die premie meer pensioen opbouwen dan een oudere collega. In het huidige pensioenstelsel bouwt zowel jong als oud hetzelfde pensioen op. In feite betaalt een jongere mee aan de pensioenopbouw van zijn of haar oudere collega. Dat is in het nieuwe pensioenstelsel niet meer het geval.
In het nieuwe pensioenstelsel komt het beleggingsrendement rechtstreeks ten goede aan de deelnemer via zijn of haar persoonlijke pensioenvermogen. Het pensioen wordt dus persoonlijker. Persoonlijker betekent dat er dus ook op dit punt minder solidariteit is. En omdat er minder solidariteit is, gaan de pensioenen ook directer meebewegen met de economie. Of u dit wel of niet ziet als een positieve ontwikkeling, hangt ervan af hoeveel waarde u hecht aan zekerheid over uw pensioenuitkering. Overigens wordt het meebewegen van een ingegaan pensioen met de economie gedempt door het spreiden van financiële mee- en tegenvallers over 3 jaar. In feite kan dit ook gezien worden als een vorm van solidariteit tussen generaties.
De solidariteit tussen generaties krijgt ook nog vorm via de zogenoemde solidariteitsreserve. De pensioenontvangers bij Philips Pensioenfonds zijn hiermee beschermd tegen tegenvallende (beleggings)resultaten. Deze reserve wordt bij de start van de nieuwe pensioenregeling gevuld vanuit de buffer van het Pensioenfonds en daarna door een beperkte inhouding op positieve (beleggings)resultaten van de pensioenontvangers en de andere deelnemers vanaf de leeftijd van 55 jaar. Uit de solidariteitsreserve kunt u een aanvulling op uw pensioen krijgen als uw pensioen (zonder reserve) verlaagd zou moeten worden. Voorwaarde hiervoor is dat er voldoende vermogen in de solidariteitsreserve zit.
Invaren
Vragen en antwoorden
De op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel reeds opgebouwde pensioenen van pensioenopbouwers, pensioenontvangers en premievrije polishouders worden omgezet naar de nieuwe pensioenregeling. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’.
Het besluit van het pensioenfondsbestuur tot invaren is bindend voor alle deelnemers van het fonds. Er is geen individueel bezwaarrecht. Wel moet het Verantwoordingsorgaan een advies over invaren geven.
De ‘verdeelsleutel ’ of de ‘invaarmethode’ geeft aan op welke wijze de financiële buffer van het Fonds wordt verdeeld over de persoonlijke pensioenvermogens van de deelnemers.
In het huidige stelsel heeft Philips Pensioenfonds een reële ambitie. Dat betekent dat het Fonds streeft naar volledige pensioenopbouw en volledige indexatie voor alle deelnemers. Deze reële ambitie is ook het startpunt geweest van het denken over de inrichting van de pensioenregeling in het nieuwe stelsel en over de transitie naar die nieuwe pensioenregeling.
Ook bij het denken over de meest evenwichtige wijze om dit laatste te doen, is het startpunt de reële ambitie van het Fonds. Tegen de achtergrond van deze ambitie is het passend en fair om bij het verdelen van de in het huidige stelsel opgebouwde buffer zowel rekening te houden met in het verleden opgelopen indexatieachterstanden als met toekomstige indexatie. Geen rekening houden met indexatieachterstanden uit het verleden zou met name in het nadeel zijn van ouderen. Geen rekening houden met toekomstige indexatie zou met name nadelig zijn voor jongeren.
In het transitieplan is als verdeelsleutel gekozen voor de zogenoemde 50/50-variant. Dat betekent dat indexatieachterstanden even zwaar wegen als toekomstige indexaties. Voor alle duidelijkheid: 50/50 houdt niet in dat er evenveel vermogen gaat naar indexatieachterstanden als naar toekomstige indexatie. Wat betekent het dan wel? In de persoonlijke pensioenvermogens van de deelnemers wordt een bedrag wordt gestort waarmee een bepaald (voor iedereen gelijk) percentage van de indexatie-ambitie in de toekomst kan worden gefinancierd, en een bedrag waarmee hetzelfde percentage van de (uniform vastgestelde) indexatieachterstand kan worden gefinancierd.
Het financieren van indexatieachterstanden kost relatief meer geld voor oudere deelnemers, omdat zij meer pensioen hebben opgebouwd dan jongere deelnemers. Daar staat tegenover dat voor jongere deelnemers relatief meer geld nodig is voor het realiseren van toekomstige indexatie dan voor oudere deelnemers. Er moet voor jongere deelnemers immers over een langere periode toekomstige indexatie worden gefinancierd.
Nee, er zijn wettelijke rekenregels voor de verdeling van het pensioenvermogen bij invaren. Eén van de voorwaarden is dat deelnemers minimaal de waarde van de opgebouwde pensioenen in hun pensioenpot gestort krijgen, mits de dekkingsgraad van het Fonds voldoende is (meer dan 100%). In de vorige vraag is toegelicht hoe de buffer van het Fonds vervolgens wordt verdeeld bij het invaren.
Nee. Het besluit geldt voor de in het huidige systeem opgebouwde pensioenen van alle deelnemers en het is niet mogelijk om in het huidige systeem te blijven.
Het nieuwe pensioenstelsel moet uiteraard voldoen aan wet- en regelgeving. Onder de regelgeving valt ook Europese regelgeving. In dit verband is het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) van belang. Hierin is bepaald dat iedereen recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Hiertoe behoren in ieder geval de reeds opgebouwde pensioenen van werknemers en gepensioneerden. Het staat lidstaten van de EU vrij om eigendom te ontnemen of te reguleren, als het algemeen belang dat vereist. Het EVRM bevat een aantal criteria om te bepalen of er sprake is van een gerechtvaardigde ontneming of regulering van eigendom. Uiteindelijk bepaalt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens of aan deze criteria voldaan is. In de hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord (die is uitgemond in de Wet toekomst pensioenen) wordt ervan uitgegaan dat de kans dat het Europese Hof desgevraagd zal oordelen dat niet aan die criteria wordt voldaan, klein is: ‘Potentiële risico’s op een ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht zullen (…) zeer beperkt zijn.’
De berekeningen uit het transitieplan zien er positief uit voor alle deelnemers. Philips Pensioenfonds heeft een goede financiële gezondheid met een actuele dekkingsgraad van ongeveer 122% (stand oktober 2024). Als we ervan uitgaan dat de dekkingsgraad tot het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling niet meer dan 2-procentpunten daalt en wij besluiten de afspraken uit het transitieplan uit te voeren, kunnen we berekenen wat de afspraken in het transitieplan naar verwachting betekenen voor uw toekomstige pensioen.
Kortgezegd komt dat neer op het volgende:
- Direct na overgang is het pensioen voor alle deelnemers hoger dan in de huidige pensioenregeling.
- Ook over de gehele uitkeringsperiode bezien is het pensioen voor alle deelnemers naar verwachting hoger dan in de huidige pensioenregeling.
- De ingegane pensioenen zijn via de zogenoemde solidariteitsreserve in hoge mate beschermd tegen dalingen. Als het pensioen eerder omhoog is gegaan, is ook dit hogere pensioen in hoge mate beschermd tegen dalingen. Door de bescherming is de kans op een daling van het pensioen in de uitkeringsfase kleiner dan in de huidige pensioenregeling.
- Het pensioen stijgt, over een langere tijd gemeten, naar verwachting met gemiddeld 2% per jaar. Dit betekent dat het pensioen naar verwachting zijn koopkracht (grotendeels) behoudt.
Dit klinkt heel positief. Zijn er ook risico’s?
Ja, uiteraard. Ontwikkelingen op rente- en aandelenmarkten zijn onvoorspelbaar en beleggingsrendementen kunnen daarom tegenvallen. Ook de inflatie kan hoger zijn dan wij nu verwachten en dat holt op termijn de koopkracht van het pensioen uit. Deze risico’s bestaan ook in de huidige pensioenregeling. In de huidige pensioenregeling bent u tegen tegenvallende beleggingsresultaten beschermd door de buffer die het Pensioenfonds moet aanhouden. Hoe zit dat in de nieuwe pensioenregeling?
Risico’s voor pensioenontvangers
In de nieuwe pensioenregeling zijn de pensioenontvangers bij Philips Pensioenfonds beschermd tegen tegenvallende (beleggings)resultaten door de solidariteitsreserve. Deze reserve wordt bij de start van de nieuwe pensioenregeling gevuld vanuit de buffer van het Pensioenfonds en daarna door een beperkte inhouding op positieve (beleggings)resultaten van de pensioenontvangers en de andere deelnemers vanaf de leeftijd van 55 jaar. Uit de solidariteitsreserve kunt u een aanvulling op uw pensioen krijgen als uw pensioen (zonder reserve) verlaagd zou moeten worden. Voorwaarde hiervoor is dat er voldoende vermogen in de solidariteitsreserve zit.
Risico’s voor pensioenopbouwers en premievrije polishouders
De pensioenopbouwers en premievrije polishouders zijn voorafgaand aan pensionering niet beschermd door de solidariteitsreserve. In de nieuwe pensioenregeling is er geen financiële buffer meer. Daardoor hebben negatieve beleggingsrendementen ook direct een negatieve invloed op het persoonlijk pensioenvermogen en op het verwachte pensioen. Daar staat als voordeel tegenover, dat positieve beleggingsrendementen ook direct zorgen voor een stijging van het verwachte pensioen. Dit terwijl in het huidige stelsel bij positieve beleggingsrendementen in beginsel alleen de buffer en daarmee de dekkingsgraad toeneemt. Het (verwachte) pensioen neemt onder de huidige regels alleen toe wanneer de pensioenen verhoogd kunnen worden door (inhaal)indexatie.
Nee. Het beschikbare vermogen op het moment van invaren is beschikbaar. De ondernemingen zijn niet verplicht tot additionele stortingen.
Nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheids-pensioen
Vragen en antwoorden
Als u als pensioenopbouwer vóór de pensioendatum overlijdt, dan is er voor uw partner een levenslang nabestaandenpensioen geregeld van 35% van het pensioengevende salaris. U bouwt geen nabestaandenpensioen meer op (nu wel), het is namelijk een ‘risicoverzekering’. Daarom stopt de dekking van het nabestaandenpensioen in beginsel als u uit dienst treedt. De wetgever heeft er echter voor gekozen om de dekking verplicht voort te zetten gedurende de eerste 3 maanden na uitdiensttreding of tot het latere einde van de WW-periode. Een deelnemer heeft bovendien de mogelijkheid om de dekking onder bepaalde voorwaarden daarna (tijdelijk) voor eigen rekening voort te zetten.
Op het moment dat u met pensioen gaat, kiest u zelf of u uit uw eigen pensioenvermogen ook een nabestaandenpensioen wilt inkopen. Als u ervoor kiest om geen of een lager nabestaandenpensioen in te kopen, dan moet uw partner daarvoor tekenen. Overlijdt u eerder dan uw partner, dan zal uw achterblijvende partner geen nabestaandenpensioen van ons Fonds ontvangen.
Voor de huidige pensioenontvangers blijft de verhouding tussen het opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioen ongewijzigd. Dit geldt ook voor deelnemers met een nabestaandenpensioen dat afwijkt van het standaardpercentage van 70%. De hoogte van het nabestaandenpensioen kan namelijk hiervan afwijken, bijvoorbeeld vanwege andere percentages in het verleden en/of individuele keuzes die op de pensioendatum zijn gemaakt. Als het ouderdomspensioen verhoogd kan worden door het uitdelen van de buffer op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling, dan wordt het nabestaandenpensioen evenredig verhoogd, zodat de verhouding tussen het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen na de overgang gelijkblijft.
Na uitdiensttreding blijft u nog 3 maanden verzekerd voor het nabestaandenpensioen bij uw oude werkgever. Als u vervolgens werkloos blijft en recht heeft op een WW-uitkering, dan wordt de verzekering langer voortgezet. Als uw WW-uitkering stopt of als u om andere redenen geen nieuwe werkgever heeft, bijvoorbeeld als u ZZP’er wordt, dan heeft u de mogelijkheid om op vrijwillige basis verzekerd te blijven voor het nabestaandenpensioen. U betaalt de premie daarvoor dan vanuit uw persoonlijk pensioenvermogen. De eerste 3 maanden, of zolang u een WW-uitkering ontvangt, hoeft u geen premie te betalen. Overigens geldt de voortgezette gratis dekking van het nabestaandenpensioen ook zolang u een ZW-uitkering ontvangt.
Naar aanleiding van de uitleg in de video ‘Kan mijn pensioenpot ook leegraken?’ werd de vraag gesteld hoe het nabestaandenpensioen uit de pensioenpot wordt betaald. Dat is een goede vraag: de methodiek lijkt op de uitbetaling van het ouderdomspensioen, maar het werkt net iets anders. Hieronder volgt een uitleg.
Pensioenpot met risicopremies
De pensioenpot van een deelnemer bestaat uit twee onderdelen:
- een deel voor het ouderdomspensioen (waarvoor de uitleg in de video plaatsvond) en
- een deel voor nog niet ingegaan nabestaandenpensioen.
Dat tweede deel van de pensioenpot zit wat anders in elkaar: het is namelijk onbekend wanneer het nabestaandenpensioen tot uitkering moet komen, omdat we niet weten wanneer iemand gaat overlijden. Daarom is dit deel van de pensioenpot gevuld met ‘risicopremies’, waarmee geborgd is dat het nabestaandenpensioen uitbetaald kan worden wanneer dat nodig is (als u overlijdt). Elk jaar dat u in leven blijft, valt de risicopremie voor dat jaar vrij. Alle risicopremies die jaarlijks vrijvallen, zijn beschikbaar voor het deel van de pensioenpotten bestemd voor nabestaandenpensioen van deelnemers die in dat jaar overlijden. Deze pensioenpotten worden hiermee voldoende aangevuld om levenslang nabestaandenpensioen te betalen aan de partner van de overleden deelnemer.
Wet van de grote aantallen
De verwachting is dat de risicopremie die jaarlijks vrijvalt bij deelnemers die nog in leven zijn, precies toereikend is om het nabestaandenpensioen te betalen van deelnemers die overlijden. Dat komt doordat het Fonds voldoende groot van omvang is, waardoor ook hier ‘de wet van de grote aantallen’ geldt.
Uitleg met ‘knikkers’
Als we dat vertalen naar ‘knikkers’: In de pensioenpot van elke deelnemer is een deel gevuld met knikkers die de risicopremies voor het nabestaandenpensioen voorstellen. Elk jaar gaat één van deze knikkers uit de pensioenpotten. Die knikkers worden gebruikt om het deel van de pensioenpot dat op het nabestaandenpensioen betrekking heeft, aan te vullen voor deelnemers die overlijden en een partner nalaten. Uit deze pensioenpot wordt voortaan het nabestaandenpensioen uitbetaald, net als bij het ouderdomspensioen.
Als het nabestaandenpensioen na uitdiensttreding wordt voortgezet, wordt uitgegaan van het salarisniveau dat u voorafgaand aan uitdiensttreding had. De dekking stopt in principe na 3 maanden, tenzij u werkloos blijft. U heeft de mogelijkheid om na het einde van de WW-uitkering (tijdelijk) op vrijwillige basis en voor eigen rekening verzekerd te blijven voor het nabestaandenpensioen.
Op dat moment stopt de risicoverzekering voor het nabestaandenpensioen. U kiest vervolgens zelf of u uit uw eigen pensioenvermogen ook een nabestaandenpensioen wilt inkopen. Als u ervoor kiest om geen of een lager nabestaandenpensioen in te kopen, dan moet uw partner daarvoor tekenen. Overlijdt u eerder dan uw partner, dan zal uw achterblijvende partner geen nabestaandenpensioen van ons Fonds ontvangen.
Tijdens dienstverband bent u automatisch verzekerd voor nabestaandenpensioen, u kunt daar niet van afzien. Dat is anders na pensionering: op het moment dat u met pensioen gaat, kiest u zelf of u uit uw eigen pensioenvermogen ook een nabestaandenpensioen wilt inkopen. Als u afziet van het nabestaandenpensioen of kiest voor een lager nabestaandenpensioen, moet uw partner daarmee instemmen. U ontvangt dan een hoger ouderdomspensioen. Maar overlijdt u eerder dan uw partner, dan zal uw achterblijvende partner geen nabestaandenpensioen van ons Fonds ontvangen.
Als u door arbeidsongeschiktheid niet meer kunt werken, dan wordt de inleg van de pensioenpremie voortgezet door Philips Pensioenfonds. Ook is er net als nu een arbeidsongeschiktheidspensioen geregeld dat voorziet in een aanvulling op de WIA-uitkering tot 75% van het salaris (bij volledige arbeidsongeschiktheid).